This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhalingsles
N&T hoofdstuk 3 Water
3.3 + 3.4
Slide 1 - Slide
water kookt bij ____ °C
Slide 2 - Open question
Een thermometer wordt gevoeliger als de stijgbuis _______ is
A
dikker
B
dunner
Slide 3 - Quiz
Zet de stappen voor een thermometer te ijken in de goede volgorde
STAP 1
STAP 2
STAP 3
STAP 4
STAP 5
STAP 6
Zet een thermometer in een bakje met smeltend ijs en wacht tot de vloeistof in de stijgbuis stilstaat.
Zet streepjes met dezelfde tussenruimte op het stuk van de stijgbuis onder het vriespunt (0 °C) en boven het kookpunt (100 °C).
Verdeel de afstand tussen deze twee streepjes met nieuwe streepjes in 10 gelijke delen.
Zet een streepje op de schaalverdeling bij de bovenkant van de gestegen vloeistof
Zet een streepje op de schaalverdeling bij de bovenkant van de vloeistof.
Zet de thermometer in kokend water en wacht tot de vloeistof niet meer stijgt.
Slide 4 - Drag question
Vul de zin verder aan:
Als de temperatuur stijgt,
Als de thermometer gevoeliger is gemaakt,
Als de temperatuur daalt,
Als de stijgbuis wijder wordt gemaakt,
is de stijgbuis dunner geworden.
zet de vloeistof in het reservoir uit
stijgt de vloeistof in de stijgbuis minder
zakt het vloeistofniveau in de stijgbuis
Slide 5 - Drag question
Met je vingers kun je de temperatuur heel nauwkeurig meten.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Waterdamp kun je goed zien.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Stoom bestaat uit vloeibaar water.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
Vul het juiste woord in. De overgang van de gasfase naar de vloeibare fase noem je --1-- De overgang van de vloeibare fase naar de gasfase noem je --2--
Slide 9 - Open question
Als water ijs wordt, zeg je dat het bevriest. Hoe noem je eenzelfde faseovergang bij een andere stof?
Slide 10 - Open question
Als water kookt, komen er bellen omhoog. Kies de aanvulling die correct is. In die bellen zit …
A
alleen waterdamp
B
waterdamp en lucht.
C
alleen lucht.
D
water in de vloeibare fase.
Slide 11 - Quiz
In onderstaande zinnen staan steeds 2 woorden in hoofdletters. Een van de woorden is goed. Type de goede woorden onder elkaar. Als de temperatuur van een gas stijgt, gaan de deeltjes LANGZAMER/SNELLER bewegen. Ze nemen dan MEER/MINDER ruimte in. Het gas KRIMPT/ZET UIT.
Slide 12 - Open question
In onderstaande zinnen staan 2 woorden in hoofdletters. 1 van de woorden is goed. Noteer het goede woord. In de vloeistoffase bewegen de deeltjes SNELLER/MINDER SNEL dan in de gasfase. In de vloeistoffase trekken de deeltjes elkaar WEL/NIET aan. In de vloeistoffase zitten de deeltjes DICHTER BIJ/VERDER VAN elkaar dan in de gasfase.
Slide 13 - Open question
Kies de beste aanvulling. In een vaste stof hebben deeltjes …
A
een grote onderlinge afstand.
B
een vaste plek.
C
veel ruimte om te bewegen.
D
een afstotende werking op elkaar
Slide 14 - Quiz
Welk woord hoort in deze zin? Een vaste stof KRIMPT / ZET UIT als de temperatuur hoger wordt.
A
krimpt
B
zet uit
Slide 15 - Quiz
In de winter kan bevroren kleding aan de waslijn soms toch droog worden. Welke fase-overgang vindt er dan plaats?
Slide 16 - Open question
In een vriezer vormt de waterdamp een ijslaagje op de verdamper. Door welke fase-overgang gebeurt dat?
A
condenseren
B
rijpen
C
stollen
D
vervluchtigen
Slide 17 - Quiz
wat is geen fase
A
vast
B
vloeibaar
C
damp
D
gas
Slide 18 - Quiz
Als ijs water wordt, welke fase-overgang vindt er plaats?
A
smelten
B
verdampen
C
condenseren
D
stollen (bevriezen)
Slide 19 - Quiz
Welke fase-overgang vindt er plaats als water ijs wordt?
A
smelten
B
verdampen
C
condenseren
D
stollen (bevriezen)
Slide 20 - Quiz
Het kookpunt van elke stof is 100 °C.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
De temperatuur in een huis is meestal ongeveer
A
0 ℃
B
100 ℃
C
20 ℃
D
50 ℃
Slide 22 - Quiz
Waarom gaat de vloeistof in een vloeistofthermometer omhoog als de temperatuur stijgt
A
De vloeistof verandert in gas en gaat dan omhoog
B
De vloeistof zet uit als hij warm wordt en gaat dan omlaag
C
De vloeistof zet uit als hij warm wordt en gaat dan omhoog
D
De vloeistof krimpt als hij warm wordt en gaat dan omlaag
Slide 23 - Quiz
Wat is het meetbereik van deze thermometer?
A
van 0 ℃ tot 100 ℃
B
van 20 ℃ tot 50 ℃
C
van - 20 ℃ tot 100 ℃
D
van - 20 ℃ tot 50 ℃
Slide 24 - Quiz
Sleep alle woorden naar het bijpassende cijfer.
1
2
3
4
5
6
stollen
condenseren
rijpen
vervluchtigen
smelten
verdampen
Slide 25 - Drag question
wat is geen fase
A
vast
B
vloeibaar
C
damp
D
gas
Slide 26 - Quiz
Als ijs water wordt, welke fase-overgang vindt er plaats?
A
smelten
B
verdampen
C
condenseren
D
stollen (bevriezen)
Slide 27 - Quiz
Welke fase-overgang vindt er plaats als water ijs wordt?
A
smelten
B
verdampen
C
condenseren
D
stollen (bevriezen)
Slide 28 - Quiz
Sleep de woorden naar de juiste afbeeldingen.
vast
gasvormig
vloeibaar
Slide 29 - Drag question
Het smeltpunt van een bepaalde stof is - 23 °C. Het kookpunt van deze stof is 77 °C. Welke fase heeft deze stof bij een temperatuur van - 15 °C?
A
Vast, want de temperatuur is onder 0 °C.
B
Vast, want de temperatuur is onder het kookpunt.
C
Vloeibaar, want tetra is een vloeibaar vlekkenmiddel.
D
Vloeibaar, want de temperatuur ligt tussen smeltpunt en kookpunt.
Slide 30 - Quiz
Hoe kun je zien of een stof kookt?
Slide 31 - Open question
Het smeltpunt ligt bij dezelfde temperatuur als het stolpunt / vriespunt. Klopt dit?
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quiz
Wat gebeurt er op deeltjesniveau als water smelt bij het smeltpunt?
A
plaatje 1 wordt plaatje 2
B
plaatje 2 wordt plaatje 1
C
plaatje 2 wordt plaatje 3
D
plaatje 3 wordt plaatje 2
Slide 33 - Quiz
Kwik heeft een smeltpunt van -39°C en een kookpunt van 357°C. Bij welke temperatuur is kwik een gas?