Werkwoordspelling tt

Werkwoordspelling
21-09-2021
Les werkwoordspelling
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
21-09-2021
Les werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Wat is een werkwoord?

Slide 2 - Open question

Wat is het werkwoord in deze zin?

De zanger zingt heel vals.
A
De zanger
B
zingt
C
heel
D
vals

Slide 3 - Quiz

Waar denken jullie aan bij werkwoordspelling?

Slide 4 - Mind map

Waarom is werkwoordspelling belangrijk?

Slide 5 - Slide

Programma:
Deze les bespreken we:
- de persoonsvorm
- de stam van een werkwoord
- het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd 


Slide 6 - Slide

Persoonsvorm
Wat is de persoonsvorm?

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm:
- is altijd een werkwoord
- kan veranderen in aantal en tijd 


Slide 8 - Slide

Persoonsvorm
Werkwoord in de zin dat kan veranderen in aantal en tijd.

Joost fietst elke ochtend naar school.
Joost en Lieke fietsen elke ochtend naar school.
Wij fietsten elke dag naar school. 

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm
Werkwoord in de zin dat kan veranderen in aantal en tijd.

Jolijn zit in de bus.

1. getalproef: Jolijn en Rick zitten in de bus. 
2. tijdproef: Jolijn zat in de bus. 
3. (zin vragen maken: Zit Jolijn in de bus?)




Slide 10 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Koorddanser wandelt door de lucht bij Eiffeltoren.

Slide 11 - Open question

Persoonsvorm
Werkwoord in de zin dat kan veranderen in aantal en tijd.

Nu je weet hoe je de persoonsvorm vindt, kunnen we gaan kijken naar de stam van een werkwoord. 

Slide 12 - Slide

De stam: 
Is de kortste vorm van het werkwoord.
= hele werkwoord -en 



hele werkwoord
stam
fietsen
fiets
zwemmen
zwem
geven
geef

Slide 13 - Slide

Dus samengevat in een filmpje...
Filmpje werkwoordspelling

Opdracht:
Maak aantekeningen bij het volgende filmpje. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Is de persoonsvorm bekend? Dan vervoeg je deze in de tegenwoordige tijd als volgt:

Slide 16 - Slide

Tip: maak voor jezelf een schema waarmee je werkwoorden kunt vervoegen. 

Slide 17 - Slide

Dus:

Jij ... morgen een ijsje kopen
A
gaan
B
gaat
C
gaad
D
gaadt

Slide 18 - Quiz

Oefenen
1. Karim ... (hebben) een tien voor zijn proefwerk gehaald.
2. Maud en Lotte ... (gaan) zondag winkelen in Amsterdam.
3. Jij ... (vinden) dat toch ook?
4. ... (vinden) jij dat ook? 
5. Zij ... (zoeken, e.v.) een nieuw paar schoenen.
6. Zij ... (zoeken, m.v.) iets lekker uit voor in de pauze. 
7. Mevrouw Janssen ... (hebben) een grote geldprijs gewonnen. 
8. De ruimtetoeristen ... (geven) morgenmiddag een speech. 
9. De koning ... (zijn) zijn kroon kwijtgeraakt. 
10. Zij ... (moeten, m.v.) hun telefoon inleveren. 

Slide 19 - Slide

Oefenen
1. Karim heeft een tien voor zijn proefwerk gehaald.
2. Maud en Lotte gaan zondag winkelen in Amsterdam.
3. Jij vindt dat toch ook?
4. vind jij dat ook? 
5. Zij zoekt een nieuw paar schoenen.
6. Zij zoeken iets lekker uit voor in de pauze. 
7. Mevrouw Janssen heeft een grote geldprijs gewonnen. 
8. De ruimtetoeristen geven morgenmiddag een speech. 
9. De koning is zijn kroon kwijtgeraakt. 
10. Zij moeten hun telefoon inleveren. 

Slide 20 - Slide

opdracht 2.1
1. Werk samen met de persoon naast je.
2. Verzin samen vijf willekeurige werkwoorden. 
3. Geef het blaadje met werkwoorden aan het tweetal voor of achter je. 

Slide 21 - Slide

opdracht deel 2.2
4. Schrijf met de gekozen werkwoorden een kort tekstje. Beschrijf in de tekst hoe een ideale dag op school uit zou zien.

Let op:
- Gebruik ook de werkwoorden zeuren, vinden en fluisteren.
- wissel af tussen enkelvoud en meervoud

Slide 22 - Slide

Opdracht 2.3
5. Geef de geschreven tekstjes aan een ander tweetal.
6. Controleer of in de tekst alle werkwoorden staan én of ze correct vervoegd zijn. 

Slide 23 - Slide

Hij ... (vinden) werkwoordspelling moeilijk. Zij ... (hebben) er minder moeite mee.
A
vint, hebben
B
vindt, heeft
C
vindt, heeft
D
vind, heeft

Slide 24 - Quiz

Het meisje ... (vragen) aan mevrouw Van Veen of ze een pen voor haar ... (hebben)
A
vragen, hebben
B
vraagd, heeft
C
vraagt, heeft
D
vraagt, heefd

Slide 25 - Quiz

... (vinden) je niet dat de lessen pas om 9.00u moeten starten?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vin

Slide 26 - Quiz

... (vinden) je broer niet dat de lessen pas om 9.00u zouden moeten starten?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vin

Slide 27 - Quiz

Samengevat
- Een werkwoord is een 'doe-woord'.
- De persoonsvorm is een werkwoord.
- De stam is het hele werkwoord -en.

- Werkwoorden vervoegen:
enkelvoud> ik= stam; jij/hij/zij=stam +t
meervoud> wij/jullie= hele werkwoord

Staat jij achter de pv? Dan géén t! 
Dus: wandel jij naar school? 


Slide 28 - Slide

Tips
- Maak zelf een schema waarmee je werkwoorden kunt vervoegen. 

Slide 29 - Slide

Tips
- Twijfel je over een werkwoord als 'vinden', 'worden' en 'gelden'? Vul dan een ander werkwoord in, bijvoorbeeld 'lopen', 'fietsen' of 'smurfen'. 

Slide 30 - Slide

Wow: Deze tuin ... (hebben) een fontein 
van watermeloenen

Deze tuin in Tadzjikistan ... (liggen) vol met fruit. Zo zijn er dikke stapels appels, druiven en mandarijnen. Het hoogtepunt ... (zijn) de fontein gemaakt van watermeloenen!

Tadzjikistan is een land in het midden van Azië. De leider van het land ... (hebben) gasten op bezoek. Samen met leiders van andere landen ... (praten) ze de komende dagen over veiligheid in het gebied. Gasten ... (voelen) zich vast erg welkom met een tuin vol fruit! 

Slide 31 - Slide

Extra oefenen
1. Aluminiumfolie ...(moeten) grootste boom ter wereld beschermen

2. De grootste boom ter wereld ... (worden) bedreigd door bosbranden.
3. Om de boom tegen het vuur te beschermen, ...(zijn) de onderkant ingepakt met aluminiumfolie.

4. De recordboom ... (heten) 'Generaal Sherman' en staat in het Sequoia National Park in de Verenigende Staten. 
5. Hij ... (zijn) maar liefst 83 meter hoog en ... (hebben) een omtrek van 31 meter!

2000 jaar oud

6. Ook veel andere bomen in dit park ... (zijn)  enorm. Bovendien zijn de meesten eeuwen oud. Er zijn dan ook veel meer bomen ingepakt. 
7. En dat ... (gelden) ook voor het enorme bord met daarop de naam van het park.

Slide 32 - Slide