H2 - week 1 - Lezen H4 - welkom terug - uitleg planner/thuiswerken.

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, Check wat je moet doen voor deze week. 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, Check wat je moet doen voor deze week. 

Slide 1 - Slide

- Welkom
- Bekijken planner komende tijd
- Lezen H4

Doel: 
- Je weet hoe de planner in elkaar zit/ je weet wat er van je verwacht wordt.
- Je legt het verschil tussen feit/mening/standpunt uit. 
- In een tekst kun je herkennen welke standpunten er zijn en welke meningen er daarover genoemt worden. 
Vandaag in de les:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
7:00

Slide 3 - Slide

Week 1: lezen H4 (en herhalen voor toets)
Week 2: lezen H5 (en herhalen
Week 3: Deel 2 toetsweek + toets NE
Week 4: voorbereiding op schrijven (zie planner wat er precies op de rol staat).

Probeer elke week te blijven lezen. Tijdens 1 les is daar tijd voor.  (Laatste les deze week)
Planner komende tijd:

Slide 4 - Slide

Start Lezen H4

Slide 5 - Slide

timer
2:00
Groep 1
Groep 2
Aantrekkelijk
Belachelijk
blauwe tong
blokjespatroon
eng
kaal hoofd
lelijk
mooi
oorbellen
piercings
walgelijk
zwarte baard

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Slide

Dit kan je op de foto zien
Dit kan je ervan vinden

Slide 8 - Slide

Dit kan je op de foto zien
Dit kan je ervan vinden
Feiten
meningen

Slide 9 - Slide

Feiten, standpunten en meningen

Slide 10 - Slide

Feiten, standpunten en meningen

Slide 11 - Slide

Feiten, standpunten en meningen
Een argument gebruik je om te laten zien WAAROM je iets vindt. 

Slide 12 - Slide

Feiten, standpunten en meningen

Slide 13 - Slide

Feiten, standpunten en meningen
mening

Slide 14 - Slide

Feiten, standpunten en meningen
mening
argument

Slide 15 - Slide

Feiten, standpunten en meningen
argument

Slide 16 - Slide

Om het object en het beeld met elkaar te verbinden, zijn verschillende manieren mogelijk:

                             Zo ...  als een...
                             Een ..... van een ....
                             ... is net ......
Vergelijkingen

Slide 17 - Slide

Om het object en het beeld met elkaar te verbinden, zijn verschillende manieren mogelijk:

                             Zo ...  als een...
                             Een ..... van een ....
                             ... is net ......
Vergelijkingen

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Drag question

In hoofdstuk 1 ging het over vergelijkingen
Daarmee kon je beeldend duidelijk maken waar je het over hebt.

In Hoofdstuk 2 leer je twee andere manieren waarmee je hetzelfde doel kunt gebruiken, namelijk:
Metafoor en personificatie 
Woordenschat H1

Slide 20 - Slide

In een vergelijking zaten een beeld en een object
- Van veraf is die rots net een olifant

Bij een metafoor verwijs je naar het object, maar gebruik je alleen het beeld.
- Zullen we die olifant eens beklimmen?
Metafoor 

Slide 21 - Slide

Je geeft een voorwerp (plant, ding, dier, begrip) menselijke eigenschappen.

- De nacht huiverde na het schot
- De toekomst lacht me tegemoet

Altijd FIGUURLIJK TAALGEBRUIK

Personificatie 

Slide 22 - Slide

Wat een klier van een vent is die Peter toch!
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quiz

Met zo’n diploma gaan alle deuren voor je open.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie

Slide 24 - Quiz

Mijn fietslampje weigerde dienst.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie

Slide 25 - Quiz

Ze kreeg een rolberoerte toen ze hoorde dat ze de opdracht met Kees moest doen.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie

Slide 26 - Quiz

De nieuwe apps gaan als warme broodjes over de toonbank.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie

Slide 27 - Quiz

Wat:  Lezen H4 -  hele leerlijn 
Wanneer: Deze week 
Waar moet je op letten: Werk heel netjes en lees de teksten echt. 
Kijk elke keer goed wat feiten zijn, wat iemand vindt en waarom hij/zij dat vindt.
 

Aan de slag:

Slide 28 - Slide