A2- herhalen voor de toets - beeldspraak -

- Dagopening
- Lezen
- SO Woordenschat
- Wat moet je kennen voor de toets 

TOETS IS MAANDAG 10 OKTOBER 

Doel:
- Je weet wat je moet kennen voor de toets
- je geeft in voorbeeldzinnnen aan of er sprake is van beeldpraak, en zo ja, dan geeft je aan welke beeldspraak. 
- Je weet wat je nog niet weet (en wat je nog moet leren)
Vandaag in de les:
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

- Dagopening
- Lezen
- SO Woordenschat
- Wat moet je kennen voor de toets 

TOETS IS MAANDAG 10 OKTOBER 

Doel:
- Je weet wat je moet kennen voor de toets
- je geeft in voorbeeldzinnnen aan of er sprake is van beeldpraak, en zo ja, dan geeft je aan welke beeldspraak. 
- Je weet wat je nog niet weet (en wat je nog moet leren)
Vandaag in de les:

Slide 1 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

- Vergelijking (Anna is zo licht als een veertje
 - metafoor (een gat in je hand hebben) 
- personificatie (mijn fiets protesteerde hevig) 


Beeldspraak

Slide 3 - Slide

In een vergelijking staan beeld en object
ja
nee
weet ik niet

Slide 4 - Poll

Is dit een vergelijking?
Een schat van een kind gaf me een beker aan.
A
Ja
B
Nee, het is een metafoor
C
Nee, het is een personificatie
D
Weet ik niet

Slide 5 - Quiz

Wat is in de volgende zin het object en wat is het beeld?
Anna is zo licht als een veertje

Slide 6 - Open question

Het verschil tussen een metafoor en een vergelijking is
A
een metafoor is niet echt
B
bij een metafoor ontbreekt het object
C
bij een metafoor ontbreekt het beeld
D
er is geen verschil

Slide 7 - Quiz

Bij beeldspraak bedoel je iets
A
figuurlijk
B
letterlijk
C
weet ik niet

Slide 8 - Quiz

Wat is een personificatie?
A
Als je een vergelijking maakt over een persoon
B
Als je een levenloos ding als levend persoon omschrijft
C
Als je een persoon vergelijkt met een dier
D
Iedere metafoor is een personificatie

Slide 9 - Quiz

De wilgen lieten treurig hun takken hangen
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Geen beeldspraak

Slide 10 - Quiz

De auto komt tot stilstand op de kinderkopjes
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Geen beeldspraak

Slide 11 - Quiz

Leg uit waarom dit geen gebiedende wijs is: 'je moet nu aan de slag gaan'.

Slide 12 - Open question

Jan krijgt morgen zijn cadeau en daarom (branden) hij van nieuwsgierigheid
A
brand
B
brandt
C
brant
D
weet ik niet

Slide 13 - Quiz

De (verwoesten) storm had het (stranden) schip zwaar (beschadigd)
A
verwoeste, gestrande, beschadigt
B
verwoestende, gestrande, beschadigt
C
verwoestende, gestrande, beschadigd
D
verwoestende, gestrande, beschadigdt

Slide 14 - Quiz

Het onvoltooid deelwoord is
A
hetzelfde als het voltooid deelwoord
B
infinitief (hele ww) + d
C
bestaat niet
D
hetzelfde als het infinitief (hele ww)

Slide 15 - Quiz

Wat moet je nog leren voor de toets?

Slide 16 - Mind map

Bereid je goed voor (zie je de gebiedende wijs?)
Op It's Learning vind je precies wat je moet leren voor de toets 
Zie planner > week 41 > toetsoverzicht 

En vergeet niet: volgende week is ook de deadline voor je boekopdracht! 

Slide 17 - Slide