Persoonsvorm: de werkwoordsvorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet of het aantal verandert (getal- en tijdproef).
Infinitief: het hele werkwoord (wij-vorm in de tegenwoordige tijd).
Voltooid deelwoord: staat bij een persoonsvorm van hebben, worden of zijn in de zin.
Voorbeelden:
In de vakantie schildert Lois haar slaapkamer.
In de vakantie zal Lois haar slaapkamer schilderen.
In de vakantie heeft Lois haar slaapkamer geschilderd.