Grammatica 1 mavo/havo Taalverzorging 2 werkwoordsvormen, tijd- en getalproef les 1

Lesdoelen
Werkwoorden en werkwoordsvormen herkennen. 
Tijd- en getalproef gebruiken. 

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesdoelen
Werkwoorden en werkwoordsvormen herkennen. 
Tijd- en getalproef gebruiken. 

Slide 1 - Slide

Werkwoord 
Het maakt duidelijk wat gebeurt of wat wordt gedaan. 
Bijv. eten, lopen, slapen, zijn, kunnen, hebben. 

Slide 2 - Slide

Is kochten een werkwoord of geen werkwoord?
Wij kochten een paaseitje.
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 3 - Quiz

Is 'volgens' een werkwoord of geen werkwoord?
Volgens jou is dat lekker.
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 4 - Quiz

Is drinken een werkwoord of geen werkwoord?
Wij drinken chocolademelk.
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 5 - Quiz

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
Dat is zijn sporttas.
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 6 - Quiz

Werkwoordsvormen
Persoonsvorm: de werkwoordsvorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet of het aantal verandert (getal- en tijdproef). 
Infinitief: het hele werkwoord (wij-vorm in de tegenwoordige tijd). 
Voltooid deelwoord:  staat bij een persoonsvorm van hebben, worden of zijn in de zin.

Voorbeelden:
In de vakantie schildert Lois haar slaapkamer.
In de vakantie zal Lois haar slaapkamer schilderen.
In de vakantie heeft Lois haar slaapkamer geschilderd.


Slide 7 - Slide

Tijdproef
- Je gebruikt de tijdproef om de persoonsvorm in een zin te veranderen. 
- Zet je een zin in een andere tijd, dan is het werkwoord wat zich aanpast de persoonsvorm.
Bijv. Ik luister goed naar de uitleg. 
Ik luisterde goed naar de uitleg. 

Slide 8 - Slide

vraagproef
getalproef

Slide 9 - Slide

Getalproef
De zin van enkelvoud naar meervoud veranderen of andersom. 
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

Ik fiets over de dijk.
Wij fietsen over de dijk

Slide 10 - Slide

Benoem de werkwoordsvorm:
Het kleine meisje [is] weggelopen van huis.
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Benoem de werkwoordsvorm:
Het kleine meisje is [weggelopen] van huis.
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Benoem de werkwoordsvorm:
De leerlingen zullen naar hun docent (moeten luisteren).
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Bedenk drie zinnen met het werkwoord 'luisteren'. In zin 1 is het persoonsvorm, in zin 2 voltooid deelwoord en zin 3 het infinitief.

Slide 14 - Open question