Week 5 - werkwoordspelling les 1

Nederlands
Module spelling - les 3
Werkwoordspelling
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Module spelling - les 3
Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Agenda
  • Terugblik vorige les
  • Leerdoelen
  • Klankvast werkwoord 
  • ’t Kofschip/ 't Sexy fokschaap 
  • Klankveranderend werkwoord
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige les
  • Stam, aangepaste stam en ik-vorm
  • Tegenwoordige tijd
  • Je/Jij achter de persoonsvorm

Slide 3 - Slide

Opdracht 28 blz 26
  1. Helpt
  2. Bied
  3. Brandt
  4. Heeft
  5. Verrast
  6. Landt

Slide 4 - Slide

Opdracht 28 blz 26
  1. Word
  2. e-mailt
  3. kluift
  4. peinzen
  5. vindt
  6. wordt

Slide 5 - Slide

Opdracht 30 blz 27
  1. verbaast 
  2. -
  3. -
  4. word
  5. rijdt 

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet wat een klankvast of regelmatig werkwoord is.
  • Je weet wat een klankveranderend of onregelmatig werkwoord is.
  • Je kunt het ezelsbruggetje ’t kofschip/ t sexy fokschaap toepassen.

Slide 7 - Slide

Klankvast werkwoord
  • Zwakke werkwoorden
  • Krijgt in de verleden tijd -te/-ten of -de/-den bij de ik-vorm.
  • Werken/ik werk/ik werkte
  • Antwoorden/ik antwoord/ik antwoordde
  • Om te bepalen of je -te(n) of -de(n) gebruikt, kun je het ezelsbruggetje van ’t kofschip/ t sexy fokschaap gebruiken. 

Slide 8 - Slide

Klankvast werkwoord

Slide 9 - Slide

Even oefenen....

Slide 10 - Slide

Gisteren (stoppen) ik niet voor het rode stoplicht.
A
Stoppte
B
Stopte
C
Stopde
D
Stop

Slide 11 - Quiz

Hij (boffen) vorige week met zijn verjaardagcadeau.
A
Bofte
B
Boffte
C
Bofde
D
Boft

Slide 12 - Quiz

Vorig jaar (verhuizen) mijn vriendin naar Maastricht.
A
verhuiste
B
verhuisten
C
verhuisde
D
verhuisden

Slide 13 - Quiz

In oktober (verven) wij die muur in de kamer blauw.
A
verften
B
verfte
C
verfden
D
verfde

Slide 14 - Quiz

Klankveranderende werkwoorden
  • Sterke werkwoorden
  • Geen vaste regels, op gevoel/gehoor.
  • Lopen/ ik loop /ik liep
  • Hebben/ ik heb / ik had 

Slide 15 - Slide

Welke sterke werkwoorden ken je?

Slide 16 - Mind map

Even oefenen....

Slide 17 - Slide

Gisteren (lopen) hij naar school.
A
Loopte
B
Loopde
C
Liep
D
Liepde

Slide 18 - Quiz

Vorige week (bezoeken) ik mijn oma.
A
Bezoekte
B
Bezocht
C
Bezoekde
D
Bezoek

Slide 19 - Quiz

Afgelopen vrijdag (strijken) mijn moeder de overhemden van mijn vader.
A
Strijkte
B
Strijkde
C
Streekte
D
Streek

Slide 20 - Quiz

Vorig seizoen (winnen) ons team alle wedstrijden.
A
Winden
B
Wonnen
C
Winte
D
Won

Slide 21 - Quiz

Huiswerk
Opdracht 22 blz 72
Opdracht 23 blz 73

Slide 22 - Slide