2T Taalverzorging H5 bijwoordelijke bepaling en Formuleren H5 trappen van vergelijking

Opstarten!
Log in met een herkenbare naam
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Opstarten!
Log in met een herkenbare naam

Slide 1 - Slide

WELK CIJFER GEEF JE DE AFGELOPEN VAKANTIE?!
timer
0:30
0100

Slide 2 - Poll

timer
1:00
Hoogtepuntje vakantie in 3 woorden

Slide 3 - Mind map

VOLGENDE WEEK WEER NAAR SCHOOL!
timer
0:30
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Programma
Afronden bijwoordelijke bepaling (quiz)
Starten Trappen van vergelijking (quiz)
Laatste quizvraag
Opdrachten maken
Afronden

Slide 5 - Slide

timer
1:00
Dit weet ik nog van de bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Mind map

De bijwoordelijke bepaling


Het zinsdeel de bijwoordelijke bepaling zegt iets over het werkwoordelijk gezegde in de zin, kijk maar:

Ik heb gisteren geslapen tijdens de les.
Thuis geef ik les aan de dames en de heren.
Met de strijders van 2T1 overleef ik het online onderwijs.
Over 10 jaar staat deze pandemie in de geschiedenisboeken.  

Slide 7 - Slide

De bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen zoals: 
Waar? Waarheen? Waarom? Waarvandaan? Hoe? Van wie?
Zegt iets over het werkwoordelijk gezegde (of stelt daar een vraag over). 

Ik heb bij de bakker gevulde koeken besteld.. - bij wie?
De docent is afwezig vanwege slechte wifi. - waarom?
Wanneer is het vakantie? - bevraagd het wg.



Slide 8 - Slide

Dus...
De zinsdelen die overblijven zijn bijwoordelijke bepaling.

De bijwoordelijke bepaling zegt iets over het werkwoordelijk gezegde in de zin.

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen zoals: waar? Waarheen? Waarom? Waarvandaan? Hoe? Van wie?

Je kunt meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin hebben, maar je hebt niet altijd een bijwoordelijke bepaling in een zin.
Je benoemt de bijwoordelijke bepaling als laatste van de zinsdelen (bwb).

Slide 9 - Slide

Opdracht 7
Ter afsluiting 6 zinnen.
geef aan hoeveel bijwoordelijke bepalingen er in deze zinnen zitten. 

Slide 10 - Slide

hoeveel bijwoordelijke bepalingen?

De verstrooide wetenschapper liet ons zijn testlaboratorium zien.
timer
0:30
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 11 - Quiz

hoeveel bijwoordelijke bepalingen?

Dinsdag gaat job waarschijnlijk op de fiets met zijn hond naar het bos.
timer
0:30
A
1
B
3
C
5
D
4

Slide 12 - Quiz

hoeveel bijwoordelijke bepalingen?

Mogelijk rijden in de nabije toekomst alle nieuwe auto's op elektriciteit.
timer
0:30
A
1
B
3
C
5
D
4

Slide 13 - Quiz

hoeveel bijwoordelijke bepalingen?

Radmilo wil na zijn havo-eindexamen een lange wereldreis maken.
timer
0:30
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 14 - Quiz

hoeveel bijwoordelijke bepalingen?

Uiteindelijk hebben Latika en Myrte toch een zomervakantie geboekt.
timer
0:30
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 15 - Quiz

hoeveel bijwoordelijke bepalingen?

Vanwege de warmte gaat de voetbaltraining morgen alweer niet door.
timer
0:30
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Afronden bijwoordelijke bepaling

U kunt nu bijwoordelijke bepalingen in een zin vinden. 

Slide 17 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 18 - Slide

Welke trap van vergelijking?

Het saldo van mijn bankrekening is lager dan voor de lockdown.
timer
0:30
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 19 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoorden hebben drie trappen van vergelijking
stellende trap: mijn saldo is laag.
vergrotende trap: mijn saldo is lager
overtreffende trap: mijn saldo is het laagst

Slide 20 - Slide

Let op de uitgang van de trappen van vergelijking
laag, lager, laagst
klein, kleiner, kleinst
hoog, hoger, hoogst

duur, duurder, duurst
lekker, lekkerder, lekkerst
ver, verder, verst

los, losser, lost
machteloos, machtelozer, machteloost
boos, bozer, boost

een woord dat op -st of -sch eindigt krijgt in de overtreffende trap het woord meest:
praktisch, praktischer, meest praktisch
gewenst, gewenster, meest gewenst

Slide 21 - Slide

Wat is de trap van vergelijking van
weinig
timer
0:30
A
weinig - weiniger - weinigst
B
weinig, minder, minst
C
minder, minst, allerminst
D
weinig, minder, niks

Slide 22 - Quiz

Soms lijkende de stellender trap, de vergrotende trap en overtreffende trap niet op elkaar
veel, meer, meest
weinig, minder, minst
goed, beter, best

Slide 23 - Slide

Wat is juist?

Hij heeft minder geld ...
timer
0:30
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 24 - Quiz

als en dan
Je gebruikt als na de stellende trap.

Hij heeft net zo weinig geld als ik. 

Je gebruikt vaak de woordjes net zo.

Slide 25 - Slide

als en dan
Je gebruikt dan na de vergrotende trap.

Zij heeft meer geld dan ik.

Slide 26 - Slide

ik of mij?

Hij let beter op dan ...
timer
0:30
A
ik
B
mij

Slide 27 - Quiz

als en dan
Om te weten welk woord er na als of dan moet, kun je de persoonsvorm herhalen (trucje). 

Zij heeft meer geld dan mij.
Zij heeft meer geld dan ik (heb).

Ik ben langer dan haar.
Ik ben langer dan zij (is).

Slide 28 - Slide

LAATSTE QUIZVRAAG!

Slide 29 - Slide

Deze olifant is groter ...
timer
0:30
A
dan ik
B
als ik
C
dan mij
D
als mij

Slide 30 - Quiz

Aan de slag (10 min)
Maak van Taalverzorging H5 trappen van vergelijking opdracht 1 t/m 5 via NN-online

Blijf online in Teams voor vragen. 
We ronden samen af. 

Slide 31 - Slide

Afronden!!!

Slide 32 - Slide

Geef deze les een cijfer
09001

Slide 33 - Poll