Le pronom personnel

LE PRONOM PERSONNEL
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag ga ik jullie uitleg geven over:

* Le pronom personnel OBJET DIRECT (lijdend vw)
* Le pronom personnel OBJET INDIRECT (meew. vw)


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Les objectifs d'aujourd'hui
Aan het einde van de les kan ik:
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp herkennen in een zin

- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord


Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

 

Slide 6 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Het is een voornaamwoord dat in de plaats van een zelfstandig naamwoord kan staan.

Het lijdend voorwerp hangt samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Je vindt deze door de vraag te stellen:

 wie/wat + gezegde (alle werkwoorden) + onderwerp.
Bijvoorbeeld: ik lees een boek. Wie of wat lees ik? --> een boek. Een boek is het lijdend voorwerp.


Stel iemand vraagt aan jou: ‘’Ga jij brood kopen?’’. Dan zeg jij: ‘’Ja, ik ga het kopen’’. Of stel dat iemand zegt: ‘’Ken jij de zangeres?’’. Dan kan jij zeggen: ‘’ Ja, ik ken haar’’. In beide zinnen wordt het lijdend voorwerp vervangen door ‘’het of haar’’. Dit doe je om herhaling te voorkomen. Anders wordt het zo een saai gesprekje.

COD (lijdend voorwerp)

Frans: Complément d'OBJET DIRECT (COD)
Exemple: J'écris une lettre 
"une lettre" = C.O.D volgt DIRECT de persoonsvorm 

Ik zie hem                 Hij koopt de oliebollen

Een COD kan zowel een persoon als een ding/voorwerp vervangen, zoals je in de zinnen hierboven ziet.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

COI (meewerkend voorwerp)

 Frans: Complément d'OBJET INDIRECT (COI)
Exemple: J'écris une lettre à mon père:

"à mon père" = C.O.I volgt  INDIRECT de persoonsvorm --> 
herken je vaak aan voorzetsel ''à''
Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Een COI vervangt altijd een persoon

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voilà toutes les formes du pronom personnel:

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Vervangen van een pers. vnw.
We kunnen een COD of COI in de zin vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

 Exemple:
Ik geef het cadeau aan mijn vader.
COD vervangen: Ik geef het aan mijn vader
COI vervangen: ik geef hem het cadeau
Beiden vervangen: Ik schrijf het hem 


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Pers. vnw: COD (lijdend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me voit                                 Hij ziet me
te                  Il te voit                                   Hij ziet jou
le / la / l'     Il le/la voit / Il l'achète       Hij ziet hem/haar/Hij koopt het
nous           Il nous voit                              Hij ziet ons
vous            Il vous voit                              Hij ziet jullie/u
les                Il les voit / Il les achète     Hij ziet hen / Hij koopt ze


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Pers. vnw: COI (meewerkend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
lui                 Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
leur              Il leur donne un cadeau           Hij geeft hun een cadeau
Werkwoorden die een COI krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De plaats van het pronom
 Vóór de persoonsvorm 
Je donne la fleur à ma mère.           Je la donne à ma mère.
J'ai donné la fleur à ma mère.         Je lui ai donné la fleur.
Uitzondering:
Is er een heel werkwoord?  vóór het hele werkwoord.
Exemple: Je vais donner la fleur à ma mère 
Je vais la donner à ma mère        
Je veux lui donner la fleur 



Beiden vervangen: Je vais la lui donner

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'
A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

On vend la maison.
vervang 'la maison'
A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'
A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie le.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

J'ai mangé le chocolat.
A
Je l'ai mangé.
B
J'ai le mangé.
C
Le j'ai mangé.
D
J'ai mangé le.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert va donner les livres à ses amis
A
Robert va leur donner les livres
B
Robert leur va donner à ses amis
C
Robert va donner leur les livres

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het lijdend voorwerp in deze zin door un pronom personnel:
je donne le livre à mon frère.
A
Je donne le à mon frère
B
Je la donne à mon frère
C
Je lui donne à mon frère
D
Je le donne à mon frère

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het meew.voorwerp door een pronom personnel: je donne le livre à mon frère.
A
je donne le livre à lui
B
je lui donne le livre
C
je la donne le livre
D
je le donne le livre

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert donne la fleur à Sophie
A
Robert la donne à Sophie
B
Robert le donne à Sophie
C
Robert donne la fleur à elle
D
Robert lui donne la fleur

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert donne la fleur à Sophie
A
Robert la donne à elle
B
Robert la donne la fleur
C
Robert lui donne la fleur

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert donne les livres à ses amis
A
Robert le donne à ses amis
B
Robert donne les livres à eux
C
Robert les donne à ses amis

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert donne les livres à ses amis
A
Robert donne les livres à eux
B
Robert leur donne les livres
C
Robert les donne les livres

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert a donné les livres à ses amis
A
Robert a les donné à ses amis
B
Robert a donné les à ses amis
C
Robert les a donnés à ses amis

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Il va demander la réponse à Ellen.
vervang 'à Ellen'
A
Il va lui demander la réponse.
B
Il la va demander la réponse.
C
Il va la demander la réponse.
D
Il va demander lui la réponse

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Heb jij de doelen behaald?
Aan het einde van de les kan ik:
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp herkennen in een zin
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Slide 28 - Mind map

This item has no instructions

Heb je nog vragen?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Les devoirs
Maken opdr. 9 en 10

Slide 30 - Slide

This item has no instructions