This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
De bank en jouw geld
herhaling hoofdstuk 3
Slide 1 - Slide
Geld als ruilmiddel
directe ruil
indirecte ruil
Slide 2 - Slide
Directe ruil
Indirecte ruil
Een brood kopen
Vriendendiensten
Slide 3 - Drag question
Functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Slide 4 - Slide
Noem voor elke functie van geld een voorbeeld.
Slide 5 - Open question
Giraal geld staat op de bank.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Wat is het verschil tussen een geldautomaat en een betaalautomaat?
Slide 7 - Open question
Bankrekening
Betaalrekening
Bankpas --> pincode
Slide 8 - Slide
Rood staan
Debetsaldo --> debetrente
Creditsaldo --> creditrente
Slide 9 - Slide
Piet heeft € 253,- op zijn rekening staan. Hij doet een aankoop van € 428,-. Wat is zijn nieuwe saldo?
Slide 10 - Open question
Kees heeft een debetsaldo van € 120,- hij krijgt € 1000,- salaris gestort. Wat is zijn nieuwe saldo?
Slide 11 - Open question
Creditcard
Later betalen
Te veel uitgeven?
Worden niet altijd geaccepteerd
Slide 12 - Slide
Wat is een goede reden om te sparen?
A
Een grote uitgave
B
Tegenvallers opvangen
C
Rente
D
a, b en c zijn juist
Slide 13 - Quiz
Sparen
Sparen voor een doel --> grote uitgave
Tegenvallers opvangen
Rente --> Looptijd
Slide 14 - Slide
Rutger heeft € 800,- op zijn spaarrekening staan. het rentepercentage is 3% per jaar. Hoeveel € rente ontvangt Rutger na 1 jaar?
Slide 15 - Open question
Sjors heeft € 1000,- op zijn spaarrekening staan. het rentepercentage is 2%. Hoeveel jaar duurt het totdat Pietje een fiets van € 1060,- kan kopen?
Slide 16 - Open question
Spaarvormen
Rentepercentage --> meer geld
Opvraagbaarheid
Looptijd
Slide 17 - Slide
Sparen geeft koopkracht in de toekomst
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quiz
Inflatie
Producten worden duurder --> prijzen stijgen
Voor dezelfde hoeveelheid geld kan je minder kopen --> Inflatie
Slide 19 - Slide
Aandelen
Mede-eigenaar van een onderneming
Beleggers
Slide 20 - Slide
Wat is het grootste risico bij beleggen in aandelen?
Slide 21 - Open question
Beleggingsfonds
Het fonds belegt in verschillende bedrijven
Experts
Lager risico op waardedaling
Slide 22 - Slide
Hoe noem je de winstuitkering van een onderneming aan haar aandeelhouders?
Slide 23 - Open question
Sabine heeft 200 aandelen van Nike. Nike boekt € 2,25 winst per aandeel. Hoeveel dividend ontvangt Sabine als Nike beslist dit volledig te delen met haar aandeelhouders?
Slide 24 - Open question
Obligatie
Lening aan een bedrijf of overheid
Vaste rente
Geld krijg je aan het einde van de looptijd terug --> minder risico dan aandelen.
Slide 25 - Slide
Lenen
Sparen achteraf
Altijd terug betalen
Vooruitzicht op een hoger inkomen
Slide 26 - Slide
Het vooruitzicht op inflatie maakt lenen aantrekkelijk
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quiz
Persoonlijke lening
Termijnen
Bestaat uit aflossing en rente
Slide 28 - Slide
Sophie leent een bedrag van € 5000,-. De looptijd van haar lening is 12 maanden. De maandtermijn die zij moet betalen is € 442,-. Hoe hoog zijn de kredietkosten voor Sophie?
Slide 29 - Open question
Simone leent een bedrag van € 10.000,- . De looptijd is 9 maanden. De maandtermijn is € 1292,-. Hoeveel € rente betaalt Simone over het totale bedrag?
Slide 30 - Open question
Lenen verstandig?
Maandelijks termijn te hoog?
Looptijd verlengen --> termijn omlaag
Let op de kleine lettertjes --> bijkomende kosten
Slide 31 - Slide
Koop op afbetaling
Klant hoeft niet alles in een keer te betalen
Achteraf in termijnen
Lening!
Slide 32 - Slide
Hoe heet de leningsvorm waarbij je tot een bepaald bedrag op afbetaling mag (blijven) kopen tot een afgesproken kredietlimiet?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Hypotheek
Slide 33 - Quiz
Doorlopend krediet
Effectieve rente --> percentage dat je betaalt
Prijzig
Allerlei bijkomende kosten zijn meegerekend
Slide 34 - Slide
Hoe noem je het wanneer je gelijk eigenaar van het product bent wanneer je iets koopt en dit in termijnen afbetaald?
Slide 35 - Open question
Een paar schoenen kostte € 120,- De nieuwe prijs is € 80,-. Met hoeveel procent is de prijs gedaald?
Slide 36 - Open question
In 2019 gingen 2.450.000 mensen met de fiets naar hun werk. In 2020 gaan 2.700.000 mensen met de fiets. Wat is de procentuele stijging?