Personalpronomen, haben & sein 2K 13.12.23

             Start tot begin van de les 
  • Mobiel in de tas bij het board
  • Start alvast je laptop op en pak je boek daarbij 
  • Pak ook al een pen daarbij
timer
3:00
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

             Start tot begin van de les 
  • Mobiel in de tas bij het board
  • Start alvast je laptop op en pak je boek daarbij 
  • Pak ook al een pen daarbij
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Programma 
Herhaling Blz 90 opdracht 1 
oefenen met nieuwe woorden Blz 90 opdracht 2 
Lesson up "herhaling haben und sein"
Huiswerk : 2. 5 opdracht 5 ( tekst lezen en aankruizen welke stelling klopt)

Slide 2 - Slide

Peronalpronomen, haben & sein

Slide 3 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden
(ik, jij, hij, zij, het, wij , jullie, zij , u)

Slide 4 - Slide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 5 - Slide

Übersetzte (vertaal):
jij

Slide 6 - Open question

Übersetzte (vertaal):
wij

Slide 7 - Open question

Übersetzte (vertaal):
jullie

Slide 8 - Open question

Übersetzte (vertaal):
ik

Slide 9 - Open question

Übersetzte (vertaal):
u

Slide 10 - Open question

Übersetzte (vertaal):
zij

Slide 11 - Open question

Übersetzte (vertaal):
hij

Slide 12 - Open question

Übersetzte (vertaal):
het

Slide 13 - Open question

Ik
jij 
hij
zij
het
wij
jullie
zij 
U
ihr 
er
Sie 
wir 
sie (enkelvoud)
du
sie (meervoud)
es
ich 

Slide 14 - Drag question

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 15 - Drag question

haben

Slide 16 - Slide

wir ......
A
habbe
B
haben
C
habe
D
hebben

Slide 17 - Quiz


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 18 - Quiz


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 19 - Quiz

sie (ev).....
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 20 - Quiz

sie (mv)....
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 21 - Quiz

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 22 - Drag question

sein

Slide 23 - Slide

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 24 - Quiz

du ....................
A
bin
B
bist
C
sein
D
seid

Slide 25 - Quiz

ihr ....................
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid

Slide 26 - Quiz

Agnes und Martin .............
A
seid
B
sind
C
bist
D
ist

Slide 27 - Quiz

Das Kind ............
A
bin
B
bist
C
ist
D
seid

Slide 28 - Quiz

Warum ............. Sie hier?
A
seid
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 29 - Quiz

Nu door elkaar... Let op!
haben & sein

Slide 30 - Slide

Es .................... keinen Sinn (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 31 - Quiz

Du .................... nett (sein)
A
bist
B
bin
C
ist
D
sein

Slide 32 - Quiz

Ihr ....................viel Spaß (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 33 - Quiz

Ich .................... es kalt (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 34 - Quiz

Ich ........... 14 Jahre alt (sein)
A
habe
B
bin
C
sein
D
haben

Slide 35 - Quiz

Wir ................. einen Hund (haben)
A
sind
B
haben
C
habben
D
seid

Slide 36 - Quiz

Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 37 - Open question

Opa und Oma .................... ein neues Auto.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 38 - Open question

Ik kan de werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll