10.1 fossielen

1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet jij van 'evolutie'?

Slide 3 - Mind map

Koppeling van Biologie voor jou
Vanuit thema Erfelijkheid: Door mutatie naar evolutie

Begrippen evt. ter aanvulling:
- Erfelijkheid
- Natuurlijke selectie
- Genetische variatie
- Soortvorming
- Biodiversiteit
- Isolatie

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Fossielen en hun ouderdom

Leerdoelen 10.1:

1. Je beschrijft hoe fossielen
    ontstaan
2. Je legt uit hoe
     paleontologen de ouderdom
     van fossielen bepalen
Begrippen:
fossielen: organische delen van organismen die niet worden  afgebroken door reducenten en waar mineralisatie ontstaat.
relatieve ouderdomsbepaling: 
vergelijken met gidsfossielen of
absolute ouderdomsbepaling aan de hand van het radioactief verval van aanwezige isotopen (14C en 238U) en berekeningen met de halveringstijd

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Fossielen
  • zachte delen
verdwijnen

  • harde delen
verstenen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Sedimentair gesteente: gesteentelagen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Fossielen documenteren de geschiedenis van het leven
Fossielen: versteende overblijfselen van organismen (of afdrukken) in gesteenten.

Resten bedenkt door sediment 

Hoe dieper het fossiel, hoe ouder deze is

Fossielen laten zien dat soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen!
Waarom worden er meer fossielen gevonden van schelpdieren en gewervelden?
-Zachte delen vergaan te snel om te fossiliseren.
Sediment = lagen van zand- of kleideeltjes.
Als sedimentatie snel gebeurd kunnen bacteriën en schimmels de resten niet goed afbreken en verstenen de sedimenten
Uitleg
-Nieuwe sedimenten worden boven op oudere lagen afgezet.
-De jongste lagen liggen aan de oppervlakte
Afbeelding: De vis is het oudst en de aap het jongst

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Video

This item has no instructions

Wat is een fossiel?
A
aardlagen van verschillende jaren
B
botten van een dood dier
C
rest of afdruk van een organisme in gesteente
D
gesteente in lagen

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen fossiel?
A
Een eierschaal van een kip
B
Een pootafdruk van een dinosaurus in versteende modder
C
Een schelp van een schelpdier in een dikke laag kalk
D
Versteend bot van een mens

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Zet de gebeurtenissen op de juiste volgorde van 1 - 7.
1
2
3
4
5
6
7
het zand en klei verstenen
De dode vis ligt op de zeebodem
De vis gaat dood
de zeebodem stijgt boven de waterspiegel
Zand en klei bedekken de vis
De levende vis zwemt in zee
Door erosie komen aardlagen bloot te liggen

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Wat is een levend fossiel?
A
een levend dier dat sinds zijn ontstaan lang geleden nauwelijks is veranderd
B
een dier dat heel erg oud kan worden
C
een modern dier dat erg lijkt op een ander uitgestorven soort
D
Een fossiel dat tot leven komt door moderne technieken

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Neem de grafiek over.

Hoeveel radioactiviteit heeft een mammoetbot van 20.000 jaar oud?
(zet in de grafiek)

Hoe oud is een fossiel van een kat uit een Egyptisch graf met 60% radioactiviteit ongeveer? 
(zet ook in de grafiek)

Aantekening

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

voorbereiden op de toets van P1 (SE: 15%) 
 Je weet wat de toetsstof is
Je weet waar je het leermateriaal kunt vinden
Je weet wat je kunt oefenen
Je kent je eigen kwaliteiten en risico's
Je begrijpt de toetsstof
je hebt een planning gemaakt
Je weet waar of bij wie je terecht kunt als je iets niet weet of begrijpt.

SE's in H5 zijn moeilijk dus niet onderschatten!

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat kun je zeggen over de omstandigheden waarin zogenaamde levende fossielen leven?
A
Die zijn sterk veranderd maar het dier past zich aan
B
Die zijn sterk veranderd maar de soort past zich aan
C
Die zijn niet al te veel veranderd waardoor selectiedruk gelijk blijft
D
Daar kunnen we niets over zeggen.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Met hulp van gidsfossielen kunnen wetenschappers aardlagen dateren. Welke fossielen zijn het best te gebruiken als gidsfossielen?
A
Van een soort die voor korte tijd in een bepaald gebied voorkomt.
B
Van een soort die voor korte tijd wijdverspreid voorkomt.
C
Van een soort die gedurende lange tijd in een bepaald gebied voorkomt.
D
Van een soort die gedurende lange tijd wijdverspreid voorkomt.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de meest betrouwbare manier van het op leeftijd schatten van een krokodillenfossiel?
A
Vergelijken met varen-fossielen in dezelfde aardlaag
B
Vergelijken met dromaeosaurus- fossielen in dezelfde aardlaag
C
Absolute ouderdomsbepaling op basis van C14
D
Absolute ouderdomsbepaling op basis van C12

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Voorbeeld C14:
Fossiel met 25% oorspronkelijke C14
en halveringstijd 5730 jaar is hoe oud?
timer
1:00
A
5730 jaar
B
11460 jaar
C
1433 jaar
D
22920 jaar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

De halfwaardetijd van C-14 is 5736 jaar. Onderzoekers treffen fossiele resten aan waarin de verhouding C14/C12 = 1/64 (1,6%) is ten opzichte van deze verhouding in de atmosfeer. Hoe oud wordt dit fossiel geschat?
A
16000 jaar
B
32000 jaar
C
36000 jaar
D
64000 jaar

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions


Om te berekenen hoe oud een fossiel is, kan gebruikt worden gemaakt van de halfwaardetijd van bepaalde radioactieve moleculen. Een levend organisme heeft een bepaald percentage 14C in het lichaam. Na hun dood vervalt de 14C langzaam: na 5730 jaar is nog de helft van het 14C over.
De leeftijd van het fossiel van Homo floresiensis is door middel van de radioactieve koolstof 14C-methode geschat op circa 18 000 jaar.
Welk percentage van de oorspronkelijke hoeveelheid 14C was er nog ongeveer over in de fossielen van Homo floresiensis?
A
6%
B
11%
C
23%
D
25%

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Slide 30 - Video

This item has no instructions