10.1 Fossielen en hun ouderdom + 10.2 dl1

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.1: Fossielen en hun ouderdom

Slide 2 - Slide

Deze les:
- 10.1 Fossielen en hun ouderdom 
- Maken opdrachten 10.1
- 10.2 dl1 Evolutietheorie

Slide 3 - Slide

Doel en begrippen 10.1
Je leert wat je uit fossielen kunt afleiden over uitgestorven dieren.

fossielen, fossilisatie, gidsfossielen, relatieve ouderdomsbepaling, absolute ouderdomsbepaling, isotopen, radioactief verval, halveringstijd




Slide 4 - Slide

Wat is een fossiel?

Slide 5 - Mind map

Hoe ontstaan fossielen?
- Verstening
- Verdroging
- Kou
- Lage pH
- Zuurstofgebrek
- Opsluiten in barnsteen
Fossielen ontstaan door remming afbraak door micro-organismen (reducenten), bijv door:

Slide 6 - Slide

Oorzaken Fossilisatie
Verstening:
- Organische stoffen in harde delen zoals skelet, schelp of tanden worden vervangen door mineralen en verstenen onder druk (zand/slik of op de bodem rivier/zee) 
- Of er ontstaat een afdruk in steen. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Oorzaken Fossilisatie
Verdroging:
- in een droge omgeving kunnen micro-organismen die voor afbraak zorgen niet leven.

Slide 9 - Slide

Oorzaken Fossilisatie
Bevriezing:
- Net als een lage vochtigheid, zorgt kou voor conservering. Er vindt geen/nauwelijks afbraak plaats, gevolg: bevroren fossielen

Slide 10 - Slide

Oorzaken Fossilisatie
Verzuring:
- lage pH en zuurstofgebrek: ook ongunstige omstandigheden voor micro-organismen wat afbraak voorkomt. Gevolg: Veenlijken

Slide 11 - Slide

Oorzaken Fossilisatie
Barnsteen:
- Opsluiten in barnsteen: steen afkomstig van hars van naaldbomen. Vooral fossiele insecten en kleine dieren.

Slide 12 - Slide

Onderzoek
Uit fossielen kunnen onderzoekers allerlei informatie halen over het uitgestorven dier:
- Wat een dier at (-> in welke omgeving het leefde)
- Hoe zag het skelet er uit en waar zaten de spieren (-> hoe bewoog het dier zich voort)
- Uiterlijk (veren/ huid/ schubben) (-> welke kleur hadden de veren? met microscoop)

Slide 13 - Slide

Zet stappen in de verstening van een fossiel in juiste volgorde:
I Mineralen vervangen botten
II Reducenten verteren het dode dier
III Een laag sediment sluit het dode dier luchtdicht af
IV Het fossiel versteent
A
II-III-I-IV
B
II-I-III-IV
C
III-II-I-IV
D
I-III-I-IV

Slide 14 - Quiz

Wat is geen fossiel?
A
Een pootafdruk van een dino in versteende modder
B
Schelp van een schelpdier met dikke laag kalk
C
Een eierschaal van een kip
D
Versteend bot van een mens

Slide 15 - Quiz

Welk organisme heeft de grootste kans te fossiliseren?
A
Een kwal in open zee
B
Een kwal vlak langs de kust
C
Een vis in open zee
D
Een vis vlak langs de kust

Slide 16 - Quiz

Van de meeste dieren zijn geen fossiele resten te vinden, waarom?

Slide 17 - Open question

Onderzoek ouderdom
Fossielen in oude aardlaag: hoe oud is die laag?
Hoe oud zijn de fossielen die je daar vindt?

Aan de hand van gidsfossielen.

Bijvoorbeeld Trilobieten leefden 521 tot 250 miljoen jaar geleden. Verschillende soorten in verschillente periodes. Kom je die in een aardlaag tegen? 
                                  -> relatieve ouderdomsbepaling

Slide 18 - Slide

Onderzoek ouderdom
Hoe oud is het echt? -> Absolute ouderdomsbepaling

Met behulp van isotopen. Isotopen zijn verschillende versies van een element met een verschillende atoommassa (gewicht).

Doordat sommige isotopen radioactief zijn vervallen ze en verdwijnen ze.
De halveringstijd is de tijd die het kost om de helft van de radioactieve atomen te laten vervallen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Onderzoek ouderdom
Bijvoorbeeld koolstof. Dit element komt in de natuur in verschillende vormen voor: 12C (veel) en 14C (heel weinig). 

14C is iets zwaarder dan 12C en is radioactief. Dit betekent dat het niet stabiel is en langzaam vervalt van 14C naar 14N (stabiel stikstof) waarbij straling vrijkomt.

De halveringstijd van 14C is ongeveer 5700 jaar.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

C-14 methode
Zolang een organisme leeft blijft de verhouding tussen 12C en 14C gelijk. Zodra het organisme sterft wordt de hoeveelheid 14C steeds minder en de verhouding tussen 12C en 14C verandert dus.
Meet je de verhouding, dan kun je de ouderdom van een organisme vaststellen.

Organismen ouder dan 60.000 jaar hebben te weinig 14C over. Dan maken wetenschappers gebruik van andere isotopen voor de ouderdomsbepaling.

Slide 23 - Slide

Doel en begrippen 10.1
Je leert wat je uit fossielen kunt afleiden over uitgestorven dieren.

fossielen, fossilisatie, gidsfossielen, relatieve ouderdomsbepaling, absolute ouderdomsbepaling, isotopen, radioactief verval, halveringstijd




Slide 24 - Slide

Opdrachten maken
Maak 10.1 opdr. 6 t/m 11



Slide 25 - Slide

10.2 dl1 Evolutietheorie
Soorten veranderen (passen zich aan aan de omgeving) door: 
- Genetische variatie 
- Selectie
- Overerving

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

De Evolutietheorie - Stap 1
Iedereen is een beetje anders:
- Langer
- Puntigere snavel
- Dikker verenpak
- Mooiere vlekken
- Kleinere voeten
- Grotere vinnen
etc.

Genetisch variatie door Mutatie & Recombinatie

Slide 28 - Slide

De Evolutietheorie: Stap 2
Het leven is zwaar: 
- Wind
- Temperatuur
- Zon
- Droogte
- Predatie
- Partners tekort

Struggle for life / Selectiedruk

Slide 29 - Slide

De Evolutietheorie: Stap 3
Individuen die overleven kunnen 
hun genen doorgeven naar volgende generatie.

Genen van de individuen die niet overleven 
 of voortplanten sterven uit.

Er treedt een verandering op in de 
genetische variatie van de volgende generatie. 
De soort is geëvolueerd!

Survival of the fittest/ Overerving

Slide 30 - Slide

Dus, de evolutietheorie zegt:
1. Iedereen is een beetje anders (genetische variatie)

2. Het leven is zwaar door bijv. milieu en concurrentie (selectiedrukken)

3. Individuen met de meest gunstige eigenschappen hebben meer kans op overleving en voortplanting (survival of the fittest)

4. Genen van de “fittest” erven over naar de volgende generatie. 

Slide 31 - Slide

Welke afbeelding geeft de evolutietheorie weer? A of B?

Slide 32 - Open question

Bewijs voor Evolutie?

Slide 33 - Slide

Huiswerk
- Leren H9 + 2.2 - 2.4 Celdeling/DNA --> vrij D-toets!

Slide 34 - Slide