This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
timer
20:00
Slide 1 - Slide
Formeel taalgebruik
Woorden-schat H2
Slide 2 - Slide
Lesplanning
Korte activiteit
Wat weet je al?
Instructie/quiz
Werken
Afsluiten
Slide 3 - Slide
Schrijf drie dingen op die je van de vorige les hebt onthouden.
Slide 4 - Mind map
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen
weet je wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken
heb je geoefend met formeel taalgebruik
Slide 5 - Slide
in welke situatie gebruik je formele taal?
A
aan je eigen keukentafel
B
aan te de telefoon met je vrienden
C
tijdens een sollicitatiegesprek
D
Tijdens de pauzes van school
Slide 6 - Quiz
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
''Geachte ...''
Whatsapp-bericht
''Lieve oma,''
Sollicitatiebrief
''Groetjes!''
''Ik hoor graag van u!''
Emoji's
Deftig
Krantenartikel
Recensie
E-mail aan een docent
Slide 7 - Drag question
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'aanvankelijk'?
A
eerst
B
en ook
Slide 8 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'bij dezen'?
A
daarom
B
hierbij
Slide 9 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'derhalve'?
A
daarom
B
en ook
Slide 10 - Quiz
Wat is formele taal?
Formele taal is taal die je gebruikt in serieuze situaties. Het is een beetje ‘stijf’. Je gebruikt het als je contact hebt met mensen die je niet zo goed kent of met mensen die belangrijk zijn.
Slide 11 - Slide
Wat is informele taal?
Informele taal is taal die je gebruikt in minder serieuze situaties. Het is ‘losser’. Je gebruikt het als je praat met je vader of moeder of als je een berichtje schrijft naar een vriend of een klasgenoot.
Let op: informeel betekent niet dat je meer fouten mag maken. Je gebruikt alleen wat eenvoudigere woorden, die lijken op de taal die je spreekt.
Slide 12 - Slide
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'bij dezen'?
A
daarom
B
hierbij
Slide 13 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'derhalve'?
A
daarom
B
en ook
Slide 14 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'mits'?
A
altijd
B
als
Slide 15 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'teneinde'?
A
om
B
ook
Slide 16 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'thans'?
A
nu
B
ook
Slide 17 - Quiz
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen
weet je wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken
heb je geoefend met formeel taalgebruik
Slide 18 - Slide
Ik weet wat formeel taalgebruik is en kan dat herkennen en begrijpen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 19 - Poll
Reflectie: Wat ging bij jou goed tijdens deze les? Wat kan nog iets beter?
Slide 20 - Open question
Feedback Wat vond je fijn/goed aan deze les? Wat zou je liever anders willen zien?
Slide 21 - Open question
Werk voor deze les + huiswerk:
Blz. 54/55, opdracht 3, 4 en 5
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Klaar = lezen
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!