3.5

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk

Slide 1 - Slide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we kijken het gemaakt werk na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je begint aan het huiswerk
  • volgende les: oefentoets
  • binnenkort 3e toets
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Slide

  • ik weet de leenmotieven
  • ik weet wat rente is
  • ik weet wat effectieve rente is
  • ik weet waarom er maximale rente is
  • ik weet van welke 3 zaken het maximale leenbedrag afhangt
  • ik weet welke 5 consumentenkredieten er zijn
  • ik ken de verschillen tussen de consumentenkredieten
  • ik weet wie de geldgever is en wie de geldnemer
  • ik ken de twee hypotheekvormen
  • ik kan rekenen met de twee hypotheekvormen (aflossing en rente)

Slide 3 - Slide

  • ik weet wat een ruilen over de tijd is
  • ik weet de vier spaarmotieven
  • ik weet waar het NIBUD voor is
  • ik weet wanneer je enkelvoudige rente krijgt en kan ermee rekenen
  • ik weet waneer je samengestelde rente krijgt en kan ermee rekenen
  • ik kan de contante waarde berekenen
  • ik weet wat opnamekosten zijn en boete is
  • ik weet het verschil tussen nominale en reële rente
  • ik weet wat het depositogarantiestelsel inhoudt
  • ik weet op welke 2 manieren je kunt beleggen en weet de verschillen
  • ik weet wat dividend is
  • ik weet wat koerswinst is

Slide 4 - Slide

  • ik weet wat een begroting is
  • ik weet wat budgetteren is
  • ik weet waar het NIBUD voor is
  • ik weet welke ontvangsten er kunnen zijn
  • ik weet wat het besteedbaar inkomen is
  • ik weet welke 3 groepen uitgaven er zijn 
  • ik kan van elke groep uitgaven 5 voorbeelden geven
  • ik weet wat een begrotingstekort is en kan dit uitrekenen
  • ik weet wat een begrotingsoverschot is en kan dit uitrekenen
  • ik kan geld omrekenen van de ene naar de andere periode
LEER              EN

Slide 5 - Slide

3.16a
Lisanne 63 verhuizen, met 67 jaar met pensioen weer verhuizen: koophuis of huurhuis? Waarschijnlijk is een huurhuis het beste, vanwege de relatief korte tijd dat ze verwacht in dit huis te wonen. Natuurlijk speelt mee of ze nu in een huurwoning of koopwoning woont. Met een huurwoning heeft ze meer vrijheid, met een koopwoning moet ze deze vermoedelijk eerst verkopen, of tijdelijk kunnen verhuren om voldoende middelen vrij te kunnen krijgen om iets anders te kopen. Maar zijn er geen huurwoningen beschikbaar (woningtekort) dan zou kopen wellicht ook een goed alternatief zijn.
 






Slide 6 - Slide

3.16b  Lisanne huurt een huis
I. De opzegtermijn bij huur voor onbepaalde tijd is voor de huurder gelijk aan de betalingstermijn => dit is juist
II. De overheid kan een maximale huurverhoging voor bepaalde goedkopere woningen voorschrijven => dit is juist
III. Van dwingend recht mag niet worden afgeweken => dit is juist
Dus antwoord 3 Alle beweringen zijn juist







Slide 7 - Slide

3.16c  1 Een verhuurder mag de huur opzeggen als de huurder zich niet als een goed huurder heeft gedragen => dwingend huurrecht
2 Als een huurder de huur wil opzeggen, moet hij dat minstens een maand van tevoren doen => dwingend huurrecht
3 Bij opzegging moet de huurder de woning in dezelfde staat achterlaten als waarin hij deze volgens het huurcontract heeft gekregen => aanvullend huurrecht
4 Kleine reparaties zijn voor rekening van de huurder => aanvullend huurrecht
5 Dood breekt geen huur => dwingend huurrecht








Slide 8 - Slide

3.16d  1 De voorlopige koopakte bij een koopwoning wordt ook wel transportakte genoemd: onjuist
2 Een makelaar bemiddelt bij koop of verkoop, huur of verhuur van een woning: juist
3 Als een ontbindende voorwaarde in een voorlopig koopcontract inderdaad van toepassing is gaat de koop gelukkig door: onjuist
4 Je wordt eigenaar van de gekochte woning als het definitieve koopcontract wordt getekend: onjuist
5 Het definitieve koopcontract moet bij een woning in een notariële akte worden vastgelegd: juist









Slide 9 - Slide

3.17a  
De erfgenamen mogen Lotte het huis niet zomaar uitzetten: dood breekt geen huur
3.17b  
Geldige redenen om de huurder op straat te zetten:
• Als Lotte een betalingsachterstand heeft
• Als Lotte veel overlast veroorzaakt
• Als de erfgenamen de woonruimte zelf dringend nodig hebben
• Als er sprake was van een tijdelijke overeenkomst en de termijn is verstreken










Slide 10 - Slide

3.17c  
De huur kan niet zomaar verdubbelt worden:
• De huurovereenkomst mag niet eenzijdig veranderd worden
• De huurverhoging mag niet strijdig zijn met de huurwet (maximale huurstijging)
 










Slide 11 - Slide

3.17d  Eigen afspraken die je maakt met de verhuurder moeten worden opgenomen in het huurcontract:
• Omdat zonder afspraak het aanvullend recht geldt dat klein onderhoud moet worden verzorgd door de huurder
• Zodat geen van beide partijen de gemaakte afspraken kan vergeten of ‘van niets kan weten’ in geval van overlijden van de verhuurder of verkoop van de woning, weet een nieuwe verhuurder welke afspraken er zijn gemaakt en kan de huurder dit bewijzen door de overeenkomst te laten zien

 










Slide 12 - Slide

3.17e  De verhuurder eist dat de woning in originele staat wordt achtergelaten: de rechter geeft de verhuurder gelijk omdat de huurder de woning moet achterlaten zoals deze werd opgeleverd, tenzij anders afgesproken is
3.17f  Dit heeft te maken met aanvullend recht
 

 










Slide 13 - Slide

Opgaven 3.18  a De aantrekkende huizenmarkt blijkt uit: de stijgende lijn die je ziet (na een forse daling is aan het einde weer een groei te zien)
b Gemiddelde koopsom 2020 = € 334.488,-
Gemiddelde koopsom 1995 = € 87.699
Stijging in procenten: (334.488-87699)÷87699x100 = 281,4%
c Alle huizen werden verkocht dus totaal is betaald 235.511x334.488 = € 7.877.560.340,-
Hiervan krijgen de makelaar gemiddeld 1% dus 
41.041.978.840/100 x1 = € 787.756.034,-


 










Slide 14 - Slide

Opgaven 3.18  d Stijging aantal transacties en stijging verkoopprijzen heeft te maken met het toegenomen vertrouwen van mensen in een aantrekkende economie: als mensen geen vertrouwen hebben in de economie, of bang zijn hun baan te verliezen, durven ze geen huis te kopen of extra geld te lenen. Als dat vertrouwen toeneemt, durven ze het wel weer, waardoor meer huizen gekocht worden


 










Slide 15 - Slide

Opgave 3.19  a Bijkomende kosten na het kopen van een huis: overdrachtsbelasting, notariskosten, makelaarscourtage en kosten die verbonden zijn aan een hypothecaire lening
b De bank wil niet meer dan 100% van de aankoopprijs uitlenen: het huis is onderpand van de lening. Bij wanbetaling mag de bank het huis (laten) verkopen. Als de lening hoger is dan de waarde van de woning, kan de lening bij wanbetaling niet worden afgelost met de verkoopopbrengst van de woning. De bank loopt dan dus een relatief groot risico, dit voorkomen ze op deze manier


 










Slide 16 - Slide

Opgave 3.19  c Maximale hypotheek is 4,5 keer het jaarinkomen: in dit geval 4,5x42.000 = € 189.000,- maar omdat de woning dit niet waard is, is het in dit geval de waarde van de woning dus € 180.000,-
Marit moet zelf alle bijkomende kosten betalen van haar spaargeld: dit is hier 5% van € 180.000 dus 180.000÷100x5 = € 9.000,-
e Annuiteitenhypotheek: grafiek 2
f De lening is € 180.000,- (dit is het maximum) de looptijd is 30 jaar en de rente is 2% Het eerste jaar is de aflossing 180.000÷30 = €6.000,- (dit is elk jaar hetzelfde bedrag: lineaire hypotheek)
De rente het eerste jaar (nog geen aflossing) is 2% van € 180.000,- (180.000÷100x2) = € 3.600,-
In totaal betaalt ze aan het einde van het eerste jaar 6.000+3.600 = €9.600,-




 










Slide 17 - Slide

Opgave 3.19  g In het tiende jaar is er 9x afgelost, dus de lening is nog 180.000-(9x6.000) = € 126.000,-  
Over dit bedrag moet 2% rente worden betaald (126.000÷100x2) = € 2.520,-
De aflossing is net als andere jaren € 6.000,- 
Dus in totaal moet er aan het einde van het 10e jaar betaald worden 2.520+6.000 = € 8.520,-



 










Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

§3.5   Verzekeren
Verplicht zijn:
Zorgverzekering
WA-autoverzekering (voor schade aan een ander)

Niet verplicht zijn: reisverzekering, brandverzekering, annuleringsverzekering

Slide 20 - Slide

Je kan alleen een onzeker voorval verzekeren
Een onzeker voorval is een gebeurtenis waarvan je niet weet wanneer en of die ooit zal plaatsvinden. 

Wat kost de verzekering, wat betaal je elke keer?

Premie

Slide 21 - Slide

Schadevergoeding en eigen risico
  • Ben je verzekerd? Bij schade krijg je van de verzekeraar een schadevergoeding.
  • Eigen risico: je betaalt zelf een deel van de schade.







hoger eigen risico 

verzekeraar betaalt minder schadevergoeding 

de premie wordt lager

Slide 22 - Slide

Moral Hazard
Moreel wangedrag:
bewust (of onbewust) onvoorzichtig gedrag van een verzekerde omdat de kosten van dit gedrag niet bij de verzekerde terechtkomen.
Mensen denken vaak: ik ben toch verzekerd, het maakt mij niet uit....

Slide 23 - Slide

om Moral Hazard tegen te gaan:
  • instellen eigen risico
  • uitsluitingen of extra voorwaarden
  • premiedifferentiatie
  • bonus/malusregeling

Slide 24 - Slide

Motorrijtuigverzekeringen

Dekkingen:
  1. WA dekking
  2. Casco dekking
  3. All-risk


WA-Dekking: Schade aan derden

Slide 25 - Slide

Premie WA-verzekering:
  • hoger bij zwaardere auto's

Premie cascoverzekering:

  • afhankelijk van nieuw- of cataloguswaarde

Verzekeringspremie afhankelijk van:
  • aantal gereden km
  • regio
  • leeftijd verzekerde bestuurder
  • hoogte eigen risico
  • aantal schadevrije jaren

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Schadevrije jaren
Verzekeraars belonen de verzekerde met korting als ze schadevrij rijden.
Maak je wel schade, dan moet je vervolgens ook meer premie betalen (minder korting of een toeslag).

Slide 28 - Slide

Schade aan je huis
Inboedelverzekering  Woonverzekering voor alle schade die kan ontstaan aan de spullen in een huis. Spullen in je huis zijn verzekerd tegen schade door inbraak, brand en waterschade.

Opstalverzekering  Woonverzekering voor alle schade die kan ontstaan aan het huis zelf. Voor het verzekerd bedrag ga je uit van de herbouwwaarde. 

Slide 29 - Slide

 verzekerd bedrag : 1000 x premiebedrag

Voorbeeld:
De herbouwwaarde van je huis is € 260.000,- De premie is € 1,15 per € 1.000,- verzekerd bedrag. 
Premie woonhuisverzekering:
premie
260000/1000x1,15 = € 299,-

Slide 30 - Slide

Onderverzekeren
De schadevergoeding bij onderverzekering =
verzekerde waarde : werkelijke waarde x schadebedrag

Voorbeeld:
Je inboedel is voor € 50.000,- verzekerd, terwijl die in werkelijkheid € 60.000,- waard is. Er breekt brand uit. De schade aan je inboedel is € 15.000,-
als de verzekerde waarde lager is dan de werkelijke waarde ervan.
vergoeding
50000/60000 x 15000 = € 12.500,-

Slide 31 - Slide

Huiswerk volgende les 

Doornemen + Maken 
     Paragraaf 3.5
opdracht 3.21 t/m 3.24

Slide 32 - Slide

Opdrachten
3.21 toepassen theorie
3.22 toepassen theorie
3.23 toepassen theorie, premie berekenen
3.24 toepassen theorie
Wat kan een verzekering doen tegen Moral hazard?
Rekenen:  premies uitekenen, rekenen met de bonus/malusregeling

  1. Polisvoorwaarden
  2. WA, WA-plus en WA volledig casco
Wat moet je weten van §3.5?
Noteer in je schrift
Welke verplichte verzekeringen zijn er?
Welke andere verzekeringen zijn er?
  Begrippen
Wat is het verschil tussen schuld, opzet en nalatigheid?
Wat is het verschil tussen onderverzekerd en oververzekerd?

Slide 33 - Slide

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk

Slide 34 - Slide

Opgave 3.21  a) Met een polis kan je bewijzen dat je verzekerd bent
b) Een verzekeringsmaatschappij betaalt uit de premieopbrengsten de schade-uitkeringen. Veel mensen sluiten een verzekering af, niet iedereen heeft schade. Ze hebben een flinke spaarpot opgebouwd als het goed is
c) Stilzwijgende verlenging: dit wil zeggen dat de verzekering automatisch met een jaar wordt verlengd als je niet opzegt
d) Eigen risico is ingesteld door de verzekeringsmaatschappij: zodat mensen voorzichtiger zijn met hun spullen omdat ze zo ook gedeeltelijk zelf opdraaien voor de schade

Slide 35 - Slide

e) Waarom betaald de een meer premie al de ander:
• Het eigen risico is niet gelijk
• De regio waar je woont is niet gelijk (in een stad is er meer kans op diefstal bijvoorbeeld)
• De waarde van de fiets is niet gelijk
• De verzekeringsmaatschappij is niet gelijk
f) Premie € 120,-
Poliskosten € 10,-
Bij elkaar is dit € 130,-
Assurantiebelasting € 27,30 (dit is 21% van 130 dus premie en poliskosten)
Totaal € 157,30

Slide 36 - Slide

Opdracht 3.22
a) De schade wordt niet vergoed omdat de scooter niet op slot stond, er is sprake van nalatigheid
b) Als Keanu WA verzekerd is wordt alleen de schade aan de auto vergoed min het eigen risico dus in dit geval 1.200-500 = € 700,-
c) Als Keanu WA+volledig casco verzekerd is krijgt hij naast de eerder vergoeding ook zijn eigen schade aan de scooter vergoed dus in dit geval 1.200+500-500 = € 1.200,-

Slide 37 - Slide

d) De WA is bij een bromfiets- en motorrijtuigenverzekering verplicht gesteld: omdat de kosten in geval van schade vaak zo hoog zijn dat niet iedereen die zomaar kan betalen. En het is wel fijn dat je als medeweggebruiker zeker weet dat als iemand jou iets aandoet je jouw schade vergoed krijgt
e) WA+volledig casco is duurder dan WA: omdat je ook je eigen schade vergoed krijgt moet de verzekeringsmaatschappij meer uitbetalen, dus moet de premie wel hoger zijn

Slide 38 - Slide

Opgave 3.23
a) Zijn eigen camera is niet verzekerd, alleen schade aan bezittingen van anderen worden vergoed
b) Opzettelijk krassen aangebracht: is verzekerd, het kind was nog geen 13 en dus vergoed de verzekeringsmaatschappij deze schade
c) Huisdieren zijn vaak meeverzekerd: ook huisdieren brengen soms schade toe aan bezittingen van anderen, dat is niet altijd te voorkomen

Slide 39 - Slide

d) Premiedifferentiatie: de premies verschillen afhankelijk van de gezinssamenstelling (ben je alleen, heb je kinderen), maar ook verschillen ze afhankelijk het dekkingsgebied (Nederland, Europa of wereld)
e) Tijdelijke reisverzekering: 30 dagen, vader, moeder, 3 kinderen (12, 9 en 5) in Europa  Het kind van 5 is gratis meeverzekerd, dus 4 personen x1,85 x30 dagen = € 222,-  Poliskosten € 6,50
Bij elkaar is dit € 228,50
Assurantiebelasting (21% van 228,50) € 47,99
Totaal te betalen voor de reisverzekering € 276,49

Slide 40 - Slide

f) Een doorlopende reisverzekering zou in dit geval veel voordelig zijn; de premie zou dan € 121,- zijn, terwijl deze net € 222,- was.

Opgave 3.24  
a) Opstalverzekering: 250.000/1.000 x 1,2 = € 300,-
b) Inboedelverzekering: 40.000/100x0,85 = € 340,-
c) Poliskosten € 10,-
Dit bij elkaar opgeteld is € 650,-
Assurantiebelasting (21% van 650) € 136,50
Totaal te betalen voor de verzekeringen € 786,50

Slide 41 - Slide

d) Geen indexclausule: als de waarde van de woning of de inboedel stijgen dan raak je onderverzekerd (dan krijg je maar een deel van de schade vergoed)
e) Er is een opstalverzekering afgesloten voor € 250.000,-
de werkelijke waarde is nu 120% van 250.000 = € 300.000,-
Van de schade van € 10.000,- wordt nu vergoed 250.000÷300.000 x10.000 = € 8.333,33

Slide 42 - Slide

Opgave 3.25
a) Met 8 schadevrije jaren zit Fatima in trede 9: ze krijgt dus 55% korting op haar premie
Ze betaalt dus 45% van 800 (800÷100x45) = € 360,- de btw is 21% dus totaal moet ze 121% betalen (360÷100x121) = € 435,60
b) Als ze geen schade maakt zit ze het jaar erop in trede 10 en dan heeft ze 60% korting
Ze krijgt dan dus 5% extra korting, dit is 5% van 800 (800÷100x5) = € 40,- de btw is 21% dus totaal moet ze 121% betalen (40÷100x121) = € 48,40 dit hoeft ze dus minder te betalen

Slide 43 - Slide

c) Ze heeft wel schade gemaakt, van trede 9 gaat ze terug naar trede 4 en krijgt ze nog maar 25% korting. Ze gaat dus van 45% naar 75% te betalen
Ze moet dus 30% meer betalen, 30% van 800 (800÷100x30) = € 240,- de btw is 21% dus totaal moet ze 121% betalen (240÷100x121) = € 290,40
d) Met 2 schades gaat ze terug naar trede 1 en moet ze 15% bijbetalen. Ze betaalt dan 115% van 800 (800÷100x115) = € 920,- de btw is 21% dus totaal moet ze 121% betalen (920÷100x121) = € 1.113,20

Slide 44 - Slide

e) Van trede 11 (65% korting) met één schade is terug naar trede 6 (40% korting) zonder korting gaat hij naar trede 12 (met 70% korting). Het verschil is dus 30%. 30% van 900 = € 270,- dit is meer dan de schade. Rik kan de schade dus beter zelf betalen.

Slide 45 - Slide