Woordenschat Cursus 4 Taal klas 3

Woordenschat Cursus 4 Taal klas 3
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Woordenschat Cursus 4 Taal klas 3

Slide 1 - Slide

Wat moet je weten?
Sommige woorden hebben meerdere betekenissen. 
Daardoor kun je in de war raken. Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoeld. 

Slide 2 - Slide

Wat moet je weten?
Een voorbeeld: 
– De juryleden prijzen de winnaar. Ze vinden het vooral knap dat hij het lied zelf geschreven heeft.
  • Prijzen is hier niet het meervoud van prijs (hoeveel iets kost of iets wat je kunt winnen).
  • Prijzen is hier een werkwoord dat betekent: zeggen dat iemand of iets heel goed is.

Slide 3 - Slide

Homoniem / synoniem
Homoniemen                   1 woord, 2 betekenissen

Synoniemen                  ander woord met dezelfde 
                                              betekenis.

Slide 4 - Slide

synoniem

verschillende woorden die hetzelfde betekenen.

huis
woning
woonhuis
thuis

Slide 5 - Slide

Wat moet je weten?
Als je een woordenboek gebruikt, moet je goed kijken welke betekenis in de zin past. Bijvoorbeeld: 
alternatief = 1 andere mogelijkheid; 2 anders dan anders, apart
– Als er veel files staan, is de trein een goed alternatief voor de auto. = betekenis 1
– Ik vind het wel leuk dat Laura zich zo alternatief kleedt. = betekenis 2


Slide 6 - Slide

Toepassen
Welke twee betekenissen heeft het woord 'aanhanger'?

Slide 7 - Slide

Toepassen

Slide 8 - Slide

Startfilmpje

Slide 9 - Slide

Lesdoel
Ik kan:
  •  een overdrijving herkennen
  • ironisch taalgebruik herkennen en weet wat er eigenlijk bedoeld wordt. 

Slide 10 - Slide

Instructie

Slide 11 - Slide

Wat moet je weten?
Schrijvers proberen hun teksten vaak afwisselender te maken door taaltrucjes te gebruiken. Als je deze trucjes herkent, begrijp je een tekst beter.

Overdrijving: de schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is.

Slide 12 - Slide

Wat moet je weten?
Voorbeelden overdrijving:

Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet precies wat er staat. Bijvoorbeeld:
– We hebben eeuwen op het station staan wachten. → We hebben erg lang op het station staan wachten, maar geen honderden jaren.

Slide 13 - Slide

Wat moet je weten?
Ironie
de schrijver zegt iets op een manier waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.

Slide 14 - Slide

Wat moet je weten?
Voorbeeld Ironie:

– Het nieuwe fietsenhok is echt fantastisch. Er is niet genoeg plaats voor alle fietsen en je stoot je hoofd tegen de bovenste rekken.
Lekker dan, nu heeft iedereen opeens een pasje nodig om het afval weg te gooien.

Slide 15 - Slide

Wat moet je weten?
Zelf gebruik je vast ook weleens woorden of zinnen die ironisch bedoeld zijn. Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoji achter.

Slide 16 - Slide

Toepassing
Lees de strip

Slide 17 - Slide

Toepassing
Wordt de zin ‘Ik zorg wel voor de plantjes’ uitgesproken door Dirkjan of de buurman?

Vindt Dirkjan zijn buurman echt een ‘fijne’ buurman?

Wat bedoelt Dirkjan met nu geeft hij niet thuis natuurlijk?

Slide 18 - Slide

Wat moet je weten?

Ironie : vorm van spot, waarbij je het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt.
Woordgrap: een woord of of woordencombinatie met een grappig effect.
Sarcame: is vaak gemener. Een nare opmerking waarbij ook vaak iets anders bedoeld wordt dan er gezegd wordt. 

Slide 19 - Slide

Hieronder staan drie krantenkoppen. In welke krantenkop staat een woordgrap?

A Bij de huur van twee bowlingbanen derde gratis.
B Bowlingcentrum moet sluiten.
C Eén uur bowlen met bitterballen.


Slide 20 - Slide

Ironie/sarcasme
"Jeetje, ik heb een lekke band! Wat jammer, nu mis ik mijn wiskunde les op school." 

"Iedereen heeft het recht om dom te zijn, maar jij maakt er misbruik van!" 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Paragraaf 3


 verbale en non- verbale communicatie

Slide 23 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les 
  • weet ik  hoe non-verbale communicatie een rol speelt in communicatie.
  • weet ik wat het verschil is tussen verbale en non-verbale communicatie.

Slide 24 - Slide

Wat moet je weten?
Communicatie = de keer dat iemand met een ander contact heeft.
Verbale communicatie = communicatie door middel van woorden.
Non-verbale communicatie = communicatie op een andere manier dan met woorden bijv. door gebaren of gezichtsuitdrukkingen. 
Lichaamstaal = communicatie via het lichaam
Mimiek = gezichtsuitdrukking

Slide 25 - Slide

§4 Thematische uitdrukkingen  

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

  • Thematische uitdrukkingen
  • Uitleggen wat uitdrukkingen zijn.
  • Betekenissen van een aantal thematische uitdrukkingen kunnen benoemen. 

Slide 28 - Slide

Thematische uitdrukkingen
  • Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt. 

  • Veel van deze uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
  • Na regen komt zonneschijn.
  • Blaffende honden bijten niet.
  • Een oogje op iemand hebben.

Slide 29 - Slide

Wat bedoelt de schrijver met de onderstreepte woorden of uitdrukkingen? Sleep ze naar elkaar.
Het bezoek aan de tandarts was echt gezellig, hij deed me veel pijn.
Ik word doodmoe van het gezeur van mijn ouders.
Dat heb je nu al honderd keer gevraagd, maar ik ga niet mee.
Ik moet rennen, want ik sta op knappen.
vervelend
heel vaak
moet erg nodig plassen
Ontzettend moe

Slide 30 - Drag question

Sleep de uitdrukkingen naar de juiste betekenis
Het heeft geen zin om te proberen het eens te worden over wat mooi is
Daar is niets aan, het smaakt nergens naar.
Succes hebben, goed of mooi gevonden worden
kleine hoeveelheid
Er is geen andere keuze
beeld dat mensen van iets hebben
gering
Over smaak valt niet te twisten
imago
In de smaak vallen
Daar zit kraak nog smaak aan
Meer smaken zijn er niet

Slide 31 - Drag question

Sleep de uitdrukkingen naar de juiste betekenis
Het heeft geen zin om te proberen het eens te worden over wat mooi is
Daar is niets aan, het smaakt nergens naar.
Succes hebben, goed of mooi gevonden worden
Niet iedereen vindt dezelfde dingen mooi.
Er is geen andere keuze
Iets leuk gaan vinden en er niet meer mee op kunnen houden.
Smaken verschillen
Over smaak valt niet te twisten
De smaak te pakken krijgen
In de smaak vallen
Daar zit kraak nog smaak aan
Meer smaken zijn er niet

Slide 32 - Drag question

Uitdrukkingen
Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik

Slide 33 - Slide

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 34 - Slide

Figuurlijk taalgebruik 
  • Spreekwoorden
  • gezegdes
  • uitdrukkingen

Slide 35 - Slide