What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H3: Woordenschat les 1 - Pv + onderwerp
25
26
27
19
20
21
22
23
24 Jordy
13 Yasir
14 Giovanni
15
16 Berke Can
17 Ermias
18 Jonas
7 Lucas
8 Ilkan
9 Garbis
10 Bryan
11 Jayden
12 Abdullah
1
2 Aras
3 Alan
4 Quinten
5
6 Sol
Docent
Bord
Klas 3b3
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
25
26
27
19
20
21
22
23
24 Jordy
13 Yasir
14 Giovanni
15
16 Berke Can
17 Ermias
18 Jonas
7 Lucas
8 Ilkan
9 Garbis
10 Bryan
11 Jayden
12 Abdullah
1
2 Aras
3 Alan
4 Quinten
5
6 Sol
Docent
Bord
Klas 3b3
Slide 1 - Slide
De persoonsvorm
Wat voor een woord is de persoonsvorm?
Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm
- een werkwoord heeft verschillende persoonsvormen. Het past zich aan, aan
wie
of
wat
het doet;
- in iedere zin staat een persoonsvorm.
enkelvoud
1 ik
meervoud
1 wij
2 jij 2 jullie
3 hij/zij/het 3 zij
Slide 3 - Slide
De persoonsvorm vind je door:
Liever NIET de zin
vragend
te maken (enkelvoudige zin)
Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik loop naar school.
Maar de zin in een
andere tijd
te zetten.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Mevrouw legt eerst uit, vervolgens moeten we aan het werk.
Slide 4 - Slide
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 6 - Quiz
'Alle leerlingen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
Alle leerlingen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 7 - Quiz
Onderwerp en persoonsvorm
- Het onderwerp hoort
altijd
bij de persoonsvorm.
- Staat het onderwerp in enkelvoud dan moet de persoonsvorm ook in enkelvoud!
Slide 8 - Slide
Het onderwerp
- Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
"De hond eet zijn brokjes op."
Wie eet?
Onderwerp: de hond
Let op: je moet ook het lidwoord meenemen in het onderwerp!
Slide 9 - Slide
Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze Mig/mag lassen.
A
Onderwerp
B
Mig/mag lassen
C
Kozen
D
Ze
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 11 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Mevrouw Biemans legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 12 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Langs de weg zat een man met een strohoed op uren lang te wachten op hulp.
A
hulp
B
een man
C
een man met een strohoed op
D
uren
Slide 13 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Langs de weg zat een man met een strohoed op uren lang te wachten op hulp.
A
hulp
B
een man
C
een man met een strohoed op
D
uren
Slide 14 - Quiz
De persoonsvorm
Wat voor een woord is de persoonsvorm?
Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?
Slide 15 - Slide
Persoonsvorm
- een werkwoord heeft verschillende persoonsvormen. Het past zich aan, aan
wie
of
wat
het doet;
- in iedere zin staat een persoonsvorm.
enkelvoud
1 ik
meervoud
1 wij
2 jij 2 jullie
3 hij/zij/het 3 zij
Slide 16 - Slide
De persoonsvorm vind je door:
Liever NIET de zin
vragend
te maken (enkelvoudige zin)
Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik loop naar school.
Maar de zin in een
andere tijd
te zetten.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Mevrouw legt eerst uit, vervolgens moeten we aan het werk.
Slide 17 - Slide
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord
Slide 18 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 19 - Quiz
'Alle leerlingen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
Alle leerlingen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 20 - Quiz
Onderwerp en persoonsvorm
- Het onderwerp hoort
altijd
bij de persoonsvorm.
- Staat het onderwerp in enkelvoud dan moet de persoonsvorm ook in enkelvoud!
Slide 21 - Slide
Het onderwerp
- Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
"De hond eet zijn brokjes op."
Wie eet?
Onderwerp: de hond
Let op: je moet ook het lidwoord meenemen in het onderwerp!
Slide 22 - Slide
Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze Mig/mag lassen.
A
Onderwerp
B
Mig/mag lassen
C
Kozen
D
Ze
Slide 23 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 24 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Mevrouw Biemans legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 25 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Langs de weg zat een man met een strohoed op uren lang te wachten op hulp.
A
hulp
B
een man
C
een man met een strohoed op
D
uren
Slide 26 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Langs de weg zat een man met een strohoed op uren lang te wachten op hulp.
A
hulp
B
een man
C
een man met een strohoed op
D
uren
Slide 27 - Quiz
More lessons like this
PV + Onderwerp
September 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
PV + Onderwerp
March 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
PV + Onderwerp
September 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
PV + Onderwerp
October 2022
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
PV + Onderwerp
September 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
PV + Onderwerp
October 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
PV + Onderwerp
March 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Grammatica zinsdelen
June 2022
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3