Chapter 1 - Les 3

What are we going to do today?
- BBC Newsround
- ReadTheory 10 mins
- A watching together 


Lesson goal: at the end of the lesson you can tell in a short sentence what the video you watched is about 
timer
10:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

What are we going to do today?
- BBC Newsround
- ReadTheory 10 mins
- A watching together 


Lesson goal: at the end of the lesson you can tell in a short sentence what the video you watched is about 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Wat weet je van de
tegenwoordige tijd?

Slide 2 - Mind map

Grammar: Present Simple
Present Simple = de tegenwoordige tijd

Je gebruikt de PS om te praten over: feiten, gewoontes, gebeurtenissen of iets wat regelmatig gebeurt. 

Slide 3 - Slide

Video Stepping Stones

Slide 4 - Slide

Present Simple
Vorm van to be in the PS :
Ik ben - I am 
Jij bent - You are 
Hij/zij/het is - He/she/it is 
Wij zijn - We are 
Jullie zijn - You are 
U bent - You are 

Slide 5 - Slide

Present Simple
Bij andere woorden in de tegenwoordige tijd gebruik je vaak het: hele werkwoord. Bijvoorbeeld: Ik loop naar school = I walk to school. 

Bij he/she/it veranderd de spelling soms of wat er wat toegevoegd. Dit noemen we de SHIT regel. 
She/He/It krijg een S bij het werkwoord

Slide 6 - Slide

Present Simple
Bijvoorbeeld: 
Ik studeer = I study.  / Zij studeert = She studies 
Woorden die eindigen op medeklinker + y krijgen -ies. 

Ik speel = I play  / Zij speelt = she plays
Woorden die eindigen op klinker + y krijgen - s 

Slide 7 - Slide

Present Simple
Bij de werkwoorden die eindigen in een -S klank: 
I watch = She watches / krijgt he/she/it -es erachter 

ook bij de werkwoorden do & go komt er -es achter. 
I do / he does 
We go / it goes 

Slide 8 - Slide

It ..………………. on raining.
A
carry
B
carries

Slide 9 - Quiz

We ……………………. our homework in class
A
do
B
does

Slide 10 - Quiz

Zet in de PS:
I ....…… (cycle) to school

Slide 11 - Open question

Zet in de PS:
She ……… (like) to bake cookies

Slide 12 - Open question