Kapitel 5 Schule und Schüler Woche 5

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Kapitel 5 Schule und Schüler

Was machen wir heute?

1. Begin maken aan je script

2. Grammatik 

3. Hören

4. Schreiben

5. Landeskunde

Grammatik Wiederholung (herhaling) 

Felixt wohnt in Berlin

1. er
2. sie
3. es

Claudia und Lara

1. er
2. sie
3. es

Das Kind findet Mathe Super!

1. er
2. sie
3. es

(geen) Hausaufgaben

1. kein
2. keine
3. ein
4. eine

(een) Note

1. kein
2. keine
3. ein
4. eine

(een) Bleistift (m)

1. ein
2. eine
3. kein
4. keine

vijfde

1. fünfste
2. fünfte

vierentwintigste

1. vierundzwanzigte
2. vierundzwanzigste

achtste

1. achte
2. achtte

Es ist Viertel vor neun

1. het is kwart voor negen
2. het is kwart over negen

Es ist Viertel nach drei

1. het is kwart over drie
2. het is kwart voor drie

het is half 7

1. es ist half 7
2. es ist halb 7

Wat zijn modalwerkwoorden? 

Een modaal werkwoord wordt ook wel een modaal hulpwerkwoord genoemd. Het geeft namelijk een toevoeging aan het werkwoord zelf. Zoals zullen (een waarschijnlijkheid), moeten (noodzakelijkheid), kunnen (een kans), willen (een wens of behoefte) en hoeven (geen noodzakelijkheid).

Aufgabe 19.3 Grammatik 

S. 67

dürfen (mogen, toestemming hebben)

ich darf (ik mag)

du darfst (jij mag)

er/sie/es darf (hij/zij/het mag)

Wir dürfen (wij mogen)

Ihr dürft (jullie mogen)

Sie/sie dürfen (zij mogen)

Bijv. Darf ich auf die Toilette gehen? 

können: kunnen

ich kann

du kannst

er kann

wir können

ihr könnt

sie können

bijv. Er kann das Auto morgen waschen

mögen

(houden van, lusten)

ich mag

du magst

er/sie/es mag

stam - en, regel feesttenten toepassen)

wir mögen

ihr mögt

Sie/sie mögen

Bijv. Er mag Eis. 

Regel

Het beste kan je deze werkwoorden uit je hoofd leren.

1. Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?

ich, du, er/sie/ es

Wichtig! 

naam/dingen/ dieren kan je vervangen door er/sie/es

2 namen = hele werkwoord

Frau of Herr kan je vervangen door Sie, dus hele werkwoord gebruiken! 

Er (dürfen) abends nie alleine in die stadt gehen.

1. darf
2. darfst
3. dürften
4. dürft

Mathe (mögen) ich gerne

1. mag
2. magst
3. mögen
4. mögt

(mögen) du Mathe?

1. mag
2. magst
3. mögen
4. mögt

Wir (dürfen) kein Wort sagen

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. dürft

Nathalie (können) gut lernen, sie hat immer gute Note.

1. kann
2. kannst
3. können
4. könnt

(können) ihr morgen auch kommen?

1. kann
2. kannst
3. können
4. könnt

Werkwoord: möchten

Möchten = zou graag willen

ich möchte

du möchtest

er/sie/es möchte

wir möchten

ihr möchtet

Sie/sie möchten

Ik zou graag...

Ich möchte eine cola.

Ich möchte diesen Sommer nach Italien.

Ich möchte etwas bestellen.

 

Ich.... nicht zu spät kommen

1. möchte
2. möchtest
3. möchten

Sabine ....... diesen Sommer nach Deutschland.

1. möchte
2. möchtest
3. möchten

S. 65 E-mail Aufgabe 18.1

Gebruik TB Bron 18 S. 26

Machen Aufgabe 18.1

Fertig? Aufgabe 18.2 Wörterbuch

Het Duits heeft samengestelde woorden. Dit zijn woorden die uit meer dan een woord bestaan.

Die Tanzschule = Tanz - Schule

Als je een woord niet in het woordenboek kan vinden, dan moet je het in stukjes hakken. 

Der Minutenschalter = 

Minuten - schalter

Der Polarkreis =

Polar - kreis

S.65 Schreibecke Aufgabe 19.1

S.26 TB E-Mail

Beantwoord de vragen van S. 26

1. Schrijf hele zinnen.

2. Vergeet de hoofdletters niet!

Vraag 2. Ich besuche die...

Vraag 3. Ich gehe in die 1. Klasse

vraag 5. Mein Lieblingsfach ist..

Rest staat op S. 26 Schreibecke

S. 66 Hören Aufgabe 19.2

Mittwoch (woensdag)

Freitag (vrijdag)

Schrijf de tijden op. 

1. Eerst de vragen doorlezen.

2. Uit context begrijpen waar het overgaat. 

Thema kiezen

Begin met je script! 

5 zinnen in het Duits

Hausaufgaben

1. Schreiben 18.1 + 18.2 + 19.1

2. Hören 19.2

3. Landeskunde 20.4