3.8 spelling (les 1)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (log in)
  • je leerwerkboek (back-up)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (log in)
  • je leerwerkboek (back-up)

Slide 1 - Slide

Planning
  • Welke leerdoelen van 3.7 grammatica beheers jij?
  • Starten met 3.8 spelling
  • Herhalen werkwoordspelling
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les => fictie lezen


Slide 2 - Slide

3.7 grammatica
  • persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord kennen
  • telwoorden kennen
  • zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord kennen 

Slide 3 - Slide

Hij heeft een scooter
van zijn vader gekregen.
Wat is waar?
A
hij = psv
B
hij = bzv
C
zijn = psv
D
zijn = hww

Slide 4 - Quiz

Het was een verrassing voor me.
Wat is waar?
A
het = lw
B
het = psv
C
me = bzv
D
voor = vw

Slide 5 - Quiz

Terwijl de laatste zwarte piet verdwijnt, komt de eerste kerstman weer binnen.
Wat is waar?
A
laatste = rtw
B
eerste = htw
C
verdwijnt = hww
D
piet = bn

Slide 6 - Quiz

Ik moest wel ingrijpen.
Wat is waar?
A
moest = zww en ingrijpen = hww
B
moest en ingrijpen zijn beiden zww
C
moest en ingrijpen zijn beiden hww
D
moest = hww en ingrijpen = zww

Slide 7 - Quiz

Ik heb het antwoord gevraag...
A
gevraagd
B
gevraagt

Slide 8 - Quiz

Ik heb het boek gekoch...
A
gekochd
B
gekocht

Slide 9 - Quiz

Leerdoelen 3.8
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • persoonsvorm verleden tijd
  • voltooid deelwoord
  • hoofdletters 

Slide 10 - Slide

Onthouden

VERLENGINGSREGEL (verlengproef)

je kunt bepalen of een woord op

een -t of een -d eindigt door het langer te maken

Slide 11 - Slide

Moeilijk?
Ja, als het de persoonsvorm is!
Daar kan de verlengproef niet!
En dan hoor je het niet altijd...


Slide 12 - Slide

Basis: drie vormen
  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 13 - Slide

Basis: drie vormen
  • de persoonsvorm: Hij fietst/fietste naar school.
  • het voltooid deelwoord: Hij is naar school gefietst.
  • de infinitief => hele werkwoord: Hij moet naar school fietsen.

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Bij ik: 
ik loop, ik brand, ik word, ik beloof.

Bij jij/u/hij/zij/het voor de persoonsvorm: ik-vorm +t
jij loopt, het brandt, zij wordt, u belooft

Jij achter de persoonsvorm/gebiedende wijs:
word jij? loop! brand jij? beloof!

Lopen invullen!

Slide 15 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
Eindigt de ik-vorm op een t? te of ten erachter.
  • Wij stoten de stoel om, wij stootten de stoel om.
  • Ik schat hem achttien jaar, ik schatte hem achttien jaar.

Eindigt de ik-vorm op een d? de of den erachter.
  • Ik brand mijn vingers aan de pan, ik brandde mijn vingers aan de pan.
  • Hij redt de kat uit de boom, hij redde de kat uit de boom.

Slide 16 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
Voor de rest geldt: schrijf wat je hoort.

Ik loop, ik liep                                     ik fiets, ik fietste
Ik ga, ik ging                                       ik vul, ik vulde
Ik word, ik werd                                 ik pak, ik pakte
Ik vind, ik vond                                   ik verhuis, ik verhuisde

Slide 17 - Slide

't Kofschip X?
Alleen bij verleden tijd of voltooid deelwoord 
als je het niet hoort bij langer maken.

Slide 18 - Slide

Werkmoment
Maak digitaal van 3.8 spelling

Opdracht 3. Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in. Weet je het niet? Vul het werkwoord 'lopen' in. Wat hoor je?
Opdracht 5. Vul de persoonsvorm verleden tijd in of een voltooid deelwoord. Alleen vraag 4 is weer tegenwoordige tijd.
Opdracht 9. Lees eerst de theorie over hoofdletters (p. 78)

Slide 19 - Slide

Fictie lezen = boektoets
Ligt klaar bij de mediatheek

Zelf ophalen met je pasje

Steeds lezen bij tijd over of
in de flexles.

Slide 20 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk volgende les staat in Magister.
  • We gaan verder met 3.8 spelling

Slide 21 - Slide