3.8 spelling (les 1)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Welkom!

Leg alvast klaar:

• je iPad (log in)
• je leerwerkboek (back-up)

Planning

• Welke leerdoelen van 3.7 grammatica beheers jij?
• Starten met 3.8 spelling
• Herhalen werkwoordspelling
• Werkmoment
• Afsluiten van de les => fictie lezen
  

3.7 grammatica

• persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord kennen
  
• telwoorden kennen
• zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord kennen 

Hij heeft een scooter
van zijn vader gekregen.
Wat is waar?

1. hij = psv
2. hij = bzv
3. zijn = psv
4. zijn = hww

Het was een verrassing voor me.
Wat is waar?

1. het = lw
2. het = psv
3. me = bzv
4. voor = vw

Terwijl de laatste zwarte piet verdwijnt, komt de eerste kerstman weer binnen.
Wat is waar?

1. laatste = rtw
2. eerste = htw
3. verdwijnt = hww
4. piet = bn

Ik moest wel ingrijpen.
Wat is waar?

1. moest = zww en ingrijpen = hww
2. moest en ingrijpen zijn beiden zww
3. moest en ingrijpen zijn beiden hww
4. moest = hww en ingrijpen = zww

Ik heb het antwoord gevraag...

1. gevraagd
2. gevraagt

Ik heb het boek gekoch...

1. gekochd
2. gekocht

Leerdoelen 3.8

• persoonsvorm tegenwoordige tijd
• persoonsvorm verleden tijd
• voltooid deelwoord
• hoofdletters 

Onthouden

VERLENGINGSREGEL (verlengproef)

je kunt bepalen of een woord op

een -t of een -d eindigt door het langer te maken

Moeilijk?

Ja, als het de persoonsvorm is!

Daar kan de verlengproef niet!

En dan hoor je het niet altijd...

Basis: drie vormen

• de persoonsvorm
  
• het voltooid deelwoord
• de infinitief => hele werkwoord

Basis: drie vormen

• de persoonsvorm: Hij fietst/fietste naar school.
  
• het voltooid deelwoord: Hij is naar school gefietst.
• de infinitief => hele werkwoord: Hij moet naar school fietsen.

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Bij ik: 

ik loop, ik brand, ik word, ik beloof.

Bij jij/u/hij/zij/het voor de persoonsvorm: ik-vorm +t

jij loopt, het brandt, zij wordt, u belooft

Jij achter de persoonsvorm/gebiedende wijs:

word jij? loop! brand jij? beloof!

Lopen invullen!

Persoonsvorm verleden tijd

Eindigt de ik-vorm op een t? te of ten erachter.

• Wij stoten de stoel om, wij stootten de stoel om.
• Ik schat hem achttien jaar, ik schatte hem achttien jaar.

Eindigt de ik-vorm op een d? de of den erachter.

• Ik brand mijn vingers aan de pan, ik brandde mijn vingers aan de pan.
• Hij redt de kat uit de boom, hij redde de kat uit de boom.

Persoonsvorm verleden tijd

Voor de rest geldt: schrijf wat je hoort.

Ik loop, ik liep                                     ik fiets, ik fietste

Ik ga, ik ging                                       ik vul, ik vulde

Ik word, ik werd                                 ik pak, ik pakte

Ik vind, ik vond                                   ik verhuis, ik verhuisde

't Kofschip X?

Alleen bij verleden tijd of voltooid deelwoord 

als je het niet hoort bij langer maken.

Werkmoment

Maak digitaal van 3.8 spelling

Opdracht 3. Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in. Weet je het niet? Vul het werkwoord 'lopen' in. Wat hoor je?

Opdracht 5. Vul de persoonsvorm verleden tijd in of een voltooid deelwoord. Alleen vraag 4 is weer tegenwoordige tijd.

Opdracht 9. Lees eerst de theorie over hoofdletters (p. 78)

Fictie lezen = boektoets

Ligt klaar bij de mediatheek

Zelf ophalen met je pasje

Steeds lezen bij tijd over of

in de flexles.

Afsluiting

• Huiswerk volgende les staat in Magister.
• We gaan verder met 3.8 spelling