A2 8 maart 2021

Lesdoelen
  • Je weet welke tijd de "imparfait" is
  • Je weet wanneer je deze tijd gebruikt
  • Je weet hoe je deze tijd vormt 
  • Je weet waar de toets in de volgende toetsweek over gaat
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesdoelen
  • Je weet welke tijd de "imparfait" is
  • Je weet wanneer je deze tijd gebruikt
  • Je weet hoe je deze tijd vormt 
  • Je weet waar de toets in de volgende toetsweek over gaat

Slide 1 - Slide

Leerstof toetsweek
  • Voca A, B et E (mots et phrases)
  • Grammaire C, G et I 
  • Je hoeft dus alleen de phrases clés te kennen die onder voca A en B staan op blz. 129 en 130 van je WB

Slide 2 - Slide

L'imparfait
  • de onvoltooid verleden tijd
  • ik ging, jij zong, hij liep 

Slide 3 - Slide

L'imparfait
  • Je gebruikt deze tijd om te vertellen hoe iets was of om te vertellen over gewoontes uit het verleden 
  • Passé composé: om te vertellen wat er gebeurd is of wat je hebt gedaan. 

Slide 4 - Slide

L'imparfait
Je maakt deze tijd als volgt:
  • Neem de nous-vorm van de tegenwoordige tijd
  • Knip -ons eraf
  • Voeg je volgende uitgangen toe:
 je -ais                             nous -ions
tu -ais                             vous -iez
il/elle/on -ait                ils/elles -aient

Slide 5 - Slide

L'imparfait
Eén uitzondering:
ik was = j'étais
jij was = tu étais
hij/zij/men was = il/elle/on était
wij waren = nous étions
jullie waren = vous étiez
zij waren = ils/elles étaient

Slide 6 - Slide

L'imparfait
In het tekstboek (TB blz.42) staan de werkwoorden "chanter" en "avoir" gegeven.
Probeer het nu zelf met het werkwoord "vouloir" (willen)

Slide 7 - Slide

Tijden
  • le présent: je marche (ik loop)
  • le passé composé: j'ai marché (ik heb gelopen)
  • le futur proche (aller + hele werkwoord): je vais marcher (ik ga lopen)
  • l'imparfait: je marchais (ik liep)

Slide 8 - Slide

C'est en il y a
  • C'est (het is) - C'était (het was)
  • Il y a (er is, er zijn) - Il y avait (er was, er waren)

Slide 9 - Slide

Hij praatte

Slide 10 - Open question

Wij hadden

Slide 11 - Open question

Zij zongen

Slide 12 - Open question

Het was

Slide 13 - Open question

Er was/er waren

Slide 14 - Open question

Source E
  • Lis le voca de E
  • Regarde les images et lis le texte
  • Fais  les exercices de E
  • Regardes les vidéos

Slide 15 - Slide

Devoirs
Apprends le grammaire de section C (l'imparfait)
Fais les exercices de E

Slide 16 - Slide