SMS klas 5: Taalactief thema 4 oefenen.

• Taal
• Primary Education
• Age 10,11

                                 Thema 4: Fantasie.

                                  Oefenen voor toets.

SMS Klas 5.

Het gezegde (gez)

Het gezegde bestaat dus uit de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.

Voorbeeld: Ik heb oliebollen gegeten.

Pv= heb         rest van het gezegde= gegeten

Het hele gezegde is dus: heb gegeten.

Wat is het gezegde?

1. Een werkwoord
2. Iets dat wordt gezegd
3. Alle werkwoorden in een zin

Wat is het gezegde?

Sjors heeft cadeautjes gekregen.

1. Sjors
2. heeft
3. cadeautjes
4. heeft gekregen

Gezegde:
Wij zijn naar de dierentuin geweest.

1. Wij
2. zijn geweest
3. geweest
4. de dierentuin

Wat is het gezegde?

Het gezegde

De

deur

is

open

blijven

staan

Wat is het gezegde?
Ik ben naar de supermarkt gefietst.

1. ik
2. ben
3. gefietst
4. ben gefietst

Wat is het gezegde?

Het gezegde

Janneke

heeft

haar werk

goed

gedaan

Wat is het gezegde?

Ik heb vandaag gelopen.

1. Ik
2. heb
3. gelopen
4. heb gelopen

Wat is het gezegde?
Ik fiets naar de supermarkt.

1. fiets
2. ik
3. naar
4. supermarkt

Wat is het gezegde?
Hij moet er met iedereen over praten.

1. moet praten
2. Hij
3. Er zit geen gezegde in deze zin.

Wat is het gezegde?
Ik heb een pizza gegeten.

1. Ik
2. heb gegeten
3. een pizza
4. gegeten

Lijdend Voorwerp

Het lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp vinden in een zin

Je weet nu hoe je het lijdend

 voorwerp kan vinden: 

WATR (soms wie) + gezegde + onderwerp = het lijdend voorwerp

De juf heeft mooie kleurtjes gekocht voor alle lieve kinderen.

lv= Wat heeft de juf gekocht??

lv= mooie kleurtjes

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Wie of wat + persoonsvorm
2. Wat (soms wie) + gezegde + onderwerp
3. Wie of wat + gezegde

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn vader leest de krant.

1. Mijn Vader
2. leest
3. de krant

Mijn moeder

bakt

een ei.

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.

Uitleg lijdend voorwerp

1. Ik
2. eet
3. elke dag een taartje
4. een taartje

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn oma geeft me een knuffel.

1. Mijn oma
2. een knuffel
3. geeft
4. me

De scheidsrechter 

geeft 

de lekke bal

aan mij

Onderwerp

Gezegde

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
Jantje pakt zijn koffer in.

1. Jantje
2. Pakt
3. Pakt in
4. zijn koffer

gezegde

Onderwerp

lijdend voorwerp

De man

heeft

een grote vis

gevangen

Voor ons wordt een mooi liedje gezongen.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. voor ons
2. een mooi liedje
3. gezongen
4. een liedje

peroonsvorm

onderwerp

lijdend voorwerp

De machinist

at

zijn boterhammen

onderweg

Hij geeft een glas drinken aan hem.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. een glas drinken
2. aan hem
3. hij

De man

roept

de ober

onderwerp

gezegde 

lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
Er wordt een groot feest georganiseerd.

1. wordt
2. wordt georganiseerd
3. een groot feest
4. georganiseerd

heeft

Melissa

een mooie presentatie

gemaakt.

Het gezegde

het lijdend voorwerp

Het gezegde

Mijn vader

leest

de krant.

Onderwerp

Persoonsvorm

Lijdend Voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
Bob is zijn huiswerk aan het maken.

1. Bob
2. is
3. is aan het maken
4. zijn huiswerk

gezegde

Onderwerp

lijdend voorwerp

De Mexicaan

draagt

hoge laarzen.

"U

brengt

mijn soep

laat. "

te

onderwerp

gezegde

lijdend voorwerp

Persoonsvorm

Onderwerp

gezegde

Lijdend

voorwerp

bepaling van tijd

bepaling van plaats

Wij

hebben

gisteren

op de hei

konijnen

gezien.

Wat is de BEPALING VAN PLAATS in deze zin? (waar gebeurt iets)
De kinderen werken vandaag thuis.

1. De kinderen
2. werken
3. vandaag
4. thuis

bepaling van plaats

bepaling van tijd

De trein

vertrekt

om 14.08

van spoor 7

Persoonsvorm

Onderwerp

gezegde

Lijdend

voorwerp

bepaling van plaats

Op het veld

hebben

wij

met de hond

gespeeld.

Bepalingen

Geef aan of het tijd (t) of plaats (p) is.

KI ORA???

NA UNDA??

Lees dit goed:

Wat is de bepaling van plaats?

1. het geeft aan wanneer iets gebeurt
2. het geeft aan waar iets gebeurt
3. het geeft aan waarom iets gebeurt
4. het geeft aan waardoor iets gebeurt

Wat is de BEPALING VAN TIJD in deze zin? (wanneer gebeurt iets?)
De kinderen werken vandaag thuis.

1. De kinderen
2. werken
3. vandaag
4. thuis

Wat is de bepaling van tijd?

1. het geeft aan wanneer iets gebeurt
2. het geeft aan waar iets gebeurt
3. het geeft aan waarom iets gebeurt
4. het geeft aan waardoor iets gebeurt

bepaling van plaats

bepaling van tijd

Er valt

weinig regen

in de zomer

in Marokko.

Wat is het lijdend voorwerp:
Fay kocht gisteren een appel.

1. Fay
2. kocht
3. gisteren
4. een appel

Sleep de bepalingen naar het goede woord:

Er valt

weinig

regen

in Marokko

tijdens de zomer

Bepaling van plaats

Bepaling van tijd

Zoek het gezegde (alle werkwoorden):
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.

1. heeft
2. heeft gekocht
3. gisteren
4. op de markt

Sleep de bepalingen naar het goede woord:

Gisteren

heeft

Duncan

de knikkers

in de pot

verstopt

Bepaling van plaats

Bepaling van tijd

zelfstandige werkwoorden

IS HET BELANGRIJKSTE WERKWOORD IN EEN ZIN.

Het geeft aan wat  iemand of iets doet.

Als er één werkwoord staat in een zin is dit een zelfstandig werkwoord 

De jongen kijkt uit het raam.

Het konijn heeft een wortel gegeten.

Hier staan twee werkwoorden, maar gegeten is het belangrijkste werkwoord.

HULPWERKWOORD

(HWW)

- helpt mee om een goede zin te maken

- er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan

- bij twee of meer werkwoorden is de persoonsvorm (pv) een hulpwerkwoord

- een hulpwerkwoord heeft geen duidelijke betekenis

Hulpwerkwoord

Een hulpwerkwoord helpt het hoofdwerkwoord. Er zijn een paar hulpwerkwoorden:

hebben (Ik heb in Rotterdam gewoond.)

zijn (Mama is de hele tijd hier gebleven.)

worden (Jij wordt morgen geopereerd.)

Wat is een zelfstandig werkwoord?

1. Een werkwoord dat een ander werkwoord helpt
2. Het belangrijkste werkwoord in een zin

Zou je met mij naar de film willen gaan?
Wat is het zelfstandige werkwoord?

1. zou
2. willen
3. gaan
4. film

De jongens hebben het toernooi gewonnen.
Wat is het zelfstandige werkwoord?

1. hebben
2. toernooi
3. de jongens
4. gewonnen

De poes is naar haar mandje gekropen.
Wat is het hulpwerkwoord?

1. mandje
2. is
3. de
4. gekropen

Wat is het zelfstanding werkwoord?

De hapjes zijn klaargezet in de keuken.

1. hapjes
2. zijn
3. klaargezet
4. keuken

Hulp-

werkwoord

Zelfstandig werkwoord

Wat is het hulpwerkwoord
Ik heb veel geluk gehad

1. heb
2. gehad

De piraten zijn van de boot gesprongen
Wat is het hulpwerkwoord?

1. gesprongen
2. zijn
3. van
4. de

Wat is het zelfstanding werkwoord?

Het verkeer wordt vandaag omgeleid.

1. verkeer
2. omgeleid
3. wordt
4. vandaag

Wat zijn hulpwerkwoorden?

1. De belangrijkste werkwoorden in een zin
2. Werkwoorden die een ander ww 'helpen'

Wat is het zelfstandig werkwoord?
(zww)
Ik heb heel lekker gegeten.

1. heb
2. gegeten

Wat is het hulpwerkwoord?
Ik werd enorm geholpen door haar tips

1. werd
2. geholpen

Hij heeft in het weekend heerlijk geschaatst.
Wat is het hulpwerkwoord?

1. geschaatst
2. heeft
3. gisteren
4. heerlijk

Het hulpwerkwoord in deze zin =
Ik heb vandaag hardgelopen

1. ik
2. heb
3. hardgelopen
4. vandaag

Wat is het zelfstanding werkwoord?

Kun jij het mes pakken.

1. kun
2. jij
3. mes
4. pakken

Wat is beeldspraak?

BEELDSPRAAK IS FIGUURLIJK TAALGEBRUIK

Beeldspraak betekent dat je iets uitlegt met een beeld.

Je gebruikt dan woorden die je niet letterlijk, maar figuurlijk bedoelt.

Vergelijking

Je vergelijkt een persoon of een ding met een beeld.

Vaak te herkennen aan het woordje 'als'.

Zijn tanden zijn net een fietsenrek.

De jongen snelt als een gazelle over het speelplaats.

Personificatie

Een ding of voorwerp wat niet leeft, levend laten klinken.

De tijd kruipt voorbij.

De  lacht je toe.

Wat is een beeldspraak?

1. Je gebruikt woorden die een andere betekenis hebben.
2. Een pratend standbeeld.
3. De tekst onder een beeld.
4. De tekst bij een stripverhaal.

In welke zin staat beeldspraak?

1. In de mand zitten lekkernijen.
2. De zak is zo lek als een mandje.
3. Mijn vader draagt een zware zak.

Welke zin is een beeldspraak?

1. Ik zie een groot paard.
2. Ik rijd op een paard.
3. Ik heb honger als een paard.
4. Een paard is een dier.

Is beeldspraak letterlijk of figuurlijk?

1. Letterlijk. Het is echt zoals het bedoeld is.
2. Figuurlijk. Het is niet zoals het bedoeld is.

In welke zin staat beeldspraak?

1. Hij is zo bang als een wezel.
2. Hij is bang voor spinnen.

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

De kinderen zijn luie honden.

1. Een vergelijking (met of zonder 'als')
2. Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

Mijn hart maakte 3 sprongetjes van blijdschap.

1. Een vergelijking (met of zonder 'als')
2. Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

In welke zin staat beeldspraak?

1. Ik ben erg blij met de uitslag.
2. Mijn gevoel zegt dat het goed was.
3. Ik weet niet wat je bedoelt.
4. Ik ga snel naar huis.

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

De tijd vliegt voorbij.

1. Een vergelijking (met of zonder 'als')
2. Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

De tijd loopt. Is dit beeldspraak?

1. Ja
2. Nee

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

Oma loopt nog als een kievit.

1. Een vergelijking (met of zonder 'als')
2. Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Goed gedaan !!

Klaar voor de toets ?

IK BEN KLAAR VOOR MIJN TOETS!

😒🙁😐🙂😃