1.1 Wat wil je kopen (basis)

Wat heb je nodig bij economie?

  1. Leerwerkboek A
  2. Rekenmachine
  3. Pen en Potlood



1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat heb je nodig bij economie?

  1. Leerwerkboek A
  2. Rekenmachine
  3. Pen en Potlood



Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Afronden 
Rond de volgende getallen af op een geheel getal
  • 5,8
  • 5,5
Rond de volgende getallen af op 1 decimaal
  • 8,92
  • 8,99
  • 8,139

Slide 3 - Slide

Met procenten een getal berekenen 
Je kunt het op verschillende manieren berekenen:
  • Met een verhoudingstabel 
  • Door een formule te gebruiken 

Bereken het antwoord:
Op deodorant van €3,75 krijg je een korting van 40%. 
  1. Wat is het bedrag van de korting. 
  2. Bereken wat je voor de deodorant betaalt.

Slide 4 - Slide

De formule 
de som wordt: 40% van 3,75
40 : 100 x 3,75 =

Slide 5 - Slide

Gemiddelde berekenen
Gemiddelde = totaal : het aantal

Voorbeeld: Bereken de klasgemiddeld.
Lize            6
Rimke       6,7
Jim             8     
Totaal       20,7 : 3 = 6,9

Slide 6 - Slide

Je koopt drinken voor een feest.
Een fles cola voor 1,29 euro.
Een fles sinas voor 1,13 euro.
Twee flessen sap voor 0,60 euro per stuk.
Bereken de gemiddelde kosten per fles.
A
1,01
B
3,62
C
3,02
D
0,91

Slide 7 - Quiz

Aan de slag!
Maak de rekenopdrachten op blz. 46
opgave 19-20-21-22-23-24-25-29-30-31
Niet af? Dan is het huiswerk

Slide 8 - Slide

Denk aan het volgende
  1. - ruim je spullen op
  2. - ruim alle troep op en gooi het in de prullenbak
  3. - blijf zitten tot de bel gaat 
  4. - schuif je stoel aan en laat je plekje netjes achter

Slide 9 - Slide

Welkom 
Telefoon uit en in de bak
Tas van tafel
Petje of capuchon af
Spullen op tafel

Mevr. Agounad 

Slide 10 - Slide

1.1 wat wil je kopen?

Slide 11 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les: 
  • kan je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften.
  • kan je uitleggen wat het verschil is goederen en diensten.
  • kan je uitleggen hoe je in je behoeften kunt voorzien.


Slide 12 - Slide

Behoeften
Iets wat je nodig hebt = BASIS behoefte


of graag wilt hebben = OVERIGE behoeften

Slide 13 - Slide

Wat voor behoefte is een fiets?
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 14 - Quiz

Wat voor behoefte is een huis?
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 15 - Quiz

Thijs wil een computer kopen om spelletjes op
te spelen. Is hier sprake van een basisbehoefte of overige behoefte? Verklaar je antwoord.

Slide 16 - Open question

Goederen
Producten die je kunt zien en beetpakken.

Slide 17 - Slide

Diensten
Iets voor iemand doen (of iemand die iets voor jou doet)

Slide 18 - Slide

Welke van de volgende producten zijn goederen?
A
Rekenmachine
B
Kapper
C
Broodje
D
Melk

Slide 19 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.
8,2398 wordt
A
8,24
B
8,50
C
8,25
D
8,26

Slide 20 - Quiz

Afronden op twee cijfers (decimalen) achter de komma.
5,549 wordt
A
5,44
B
5,56
C
5,55
D
6,00

Slide 21 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.
9,995111 wordt
A
9,99
B
10,00
C
9,50
D
9,95

Slide 22 - Quiz

In je behoeften voorzien
  • Kopen van goederen en diensten
  •  Zelfvoorziening
Goed
Dienst
consumeren

Slide 23 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht:
3 - 4 -5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 14 - 16

Slide 24 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les: 
  • kan je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften.
  • kan je uitleggen wat het verschil is goederen en diensten.
  • kan je uitleggen hoe je in je behoeften kunt voorzien.


Slide 25 - Slide

afspraken en regels
aan het einde van de les

  • heb je je huiswerk genoteerd
  • laat je je werkplek netjes achter
  • blijf je op je plek zitten totdat de bel gaat
  • Stop je je spullen in de tas en vertrek rustig

Slide 26 - Slide