1.1 Wat wil je kopen? (verdieping economie)

Wat wil je kopen?
Verdieping economie - Paragraaf 1.1
1 / 16
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat wil je kopen?
Verdieping economie - Paragraaf 1.1

Slide 1 - Slide

Wat heb je nodig
om te overleven?

Slide 2 - Mind map

Basisbehoeften
  1. Voedsel
  2. Kleding
  3. Onderdak
  4. Gezondheidszorg
  5. Onderwijs 

Spelcomputers, op vakantie gaan of een auto zijn voorbeelden van overige behoeften / luxe behoeften.

Slide 3 - Slide

Wat is een basisbehoefte?
A
kleding
B
laptop
C
nieuwe iphone

Slide 4 - Quiz

Uit eten gaan is een?
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 5 - Quiz

Een lek in je dak repareren is een?
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 6 - Quiz

Noem nog 2 voorbeelden van overige/luxe behoeften

Slide 7 - Open question

Ruilen
Er zijn 2 verschillende manieren van ruilen:

Directe ruil = iets ruilen voor andere spullen
Waarom kan directe ruil lastig zijn?

Indirecte ruil = iets ruilen voor geld

Slide 8 - Slide

Wat koop jij zoal?

Slide 9 - Mind map

Kopen wat je nodig hebt
Goederen = voorwerpen die je kan aanraken

Diensten = niet-tastbare producten, iemand doet iets voor jou

Consument = iemand die goederen of diensten koopt

Slide 10 - Slide

Noem 1 voorbeeld van goederen en 1 voorbeeld van een dienst

Slide 11 - Open question

Gemiddelde berekenen
Totaal / het aantal = gemiddelde

Voorbeeld: Je koopt 2 flessen cola voor 2,23 per fles en een fles sinas voor 1,99. Wat is de gemiddelde prijs per fles?
  • 2 x 2,23 en 1 x 1,99 = 6,45
  • Aantal flessen is 3 stuks, dus 6,45 / 3 = 2,25 euro per fles

Slide 12 - Slide

Hans gaat boodschappen doen en koopt vier artikelen. Een van €2,00 €3,00 €1,50 en €1,50.
Wat kost een artikel gemiddeld?
A
€2,00
B
€2,17
C
€1,63
D
€1,30

Slide 13 - Quiz

Afronden op één cijfer achter de komma.

5,579 wordt...
A
5,5
B
5,6
C
5,55
D
5,7

Slide 14 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.

4,5799 wordt...
A
4,57
B
4,59
C
4,56
D
4,58

Slide 15 - Quiz

Afronden op hele getallen.

15,49 wordt...
A
16
B
15
C
15,5
D
15,4

Slide 16 - Quiz