H4 - Präteritum + Partizip regelmatige werkwoorden

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

zwakke werkwoorden

Slide 2 - Mind map

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet

Slide 3 - Drag question

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 4 - Drag question

machen
antworten*
ich
machte
antwortete
du
machtest
antwortetest
er/sie/es/man
machte
antwortete
wir
machten
antworteten
ihr
machtet
antwortetet
sie/Sie
machten
antworteten
zwakke werkwoorden - Präteritum

Slide 5 - Slide

* als de stam van een werkwoord eindigt op -d of -t* wordt er tussen de uitgangen van de verleden tijd en de stam een extra e toegevoegd.
(*+öffnen, atmen, regnen, rechnen, zeichnen)

Slide 6 - Slide

sterke werkwoorden

Slide 7 - Mind map

Sterke werkwoorden
sterke werkwoorden zijn werkwoorden, die in de verleden tijd en het voltooid deelwoord klinkerverandering krijgen. 
Het voltooid deelwoord eindigt bijna altijd op -en.
Bijna altijd geldt: in het Nederlands sterk, in het Duits sterk

slapen, sliep, geslapen
zwemmen, zwom, gezwommen.

Slide 8 - Slide

Stappenplan vervoegen
Om een sterk werkwoord in de verleden tijd te vervoegen kan je onderstaand stappenplan volgen: 

1. zoek en noteer de stam van de verleden tijd. 
Deze vind je tussen de sterke werkwoorden op je grammatica schema (3e rij)
3. Bepaal het onderwerp van de zin.
2. Kijk bij de vervoegingen van een voorbeeld sterk werkwoord om te kijken welke uitgang er achter de stam komt (helpen, zien, lezen, rijden).

Slide 9 - Slide

schreiben
schlafen
ich
schrieb
schlief
du
schriebst
schliefst
er/sie/es/man
schrieb
schlief
wir
schrieben
schliefen
ihr
schriebt
schlieft
sie/Sie
schrieben
schliefen
Präteritum

Slide 10 - Slide

Regelmatige werkwoorden - Partizip
1. hoofdregel
ge + stam + t : gemacht
2. -d/-t 
ge + stam + et : gearbeitet
3. be- of ver-  
stam + t: besucht
4.  - ieren
stam + t : studiert
+ öffnen, atmen, regnen, rechnen, zeichnen

Slide 11 - Slide

Er ___ (haben) viel ___ (reden)!

Slide 12 - Open question

Wir ___ (haben) das gestern ___ (machen).

Slide 13 - Open question

Du ___ (sein) immer sehr ___ (versorgen).

Slide 14 - Open question

Er ___ (haben) nicht lange ___ (studieren).

Slide 15 - Open question

Ihr ___ (haben) lang ___ (rechnen).

Slide 16 - Open question

Präteritum + Partizip regelmatige werkwoorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll