Hoofdstuk 3 - 3.3 Lezen

Wat hebben we vorige week geleerd?
Feiten (voorbeeld)?
Meningen (voorbeeld)?
Argumenten (voorbeeld)?
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat hebben we vorige week geleerd?
Feiten (voorbeeld)?
Meningen (voorbeeld)?
Argumenten (voorbeeld)?

Slide 1 - Slide

Programma:
  • Uitleg via Lesson up
  • Zelfstandig werken
Lesdoelen:
  • Aan het eind van de les weet ik wat een tekstdoel is.
  • Aan het eind van de les weet ik hoe een tekst is opgebouwd.

Slide 2 - Slide

Is de volgende zin waar of niet waar?

Veel teksten bestaan uit 3 delen
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

De schrijver vertelt waar de tekst over gaat.
Vaak wordt er een voorbeeld of een grappig verhaaltje opgeschreven
Per alinea wordt nieuwe informatie gegeven over het onderwerp.
(Iedere alinea wordt één vraag beantwoord)
De tekst wordt samengevat, er wordt een conclusie gegeven.
Hierin wordt geen nieuwe informatie meer gegeven.
Inleiding
Middenstuk
Slot

Slide 4 - Drag question

Is de volgende zin waar of niet waar?

De kern bestaat vaak uit meer dan één alinea
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Is de volgende zin waar of niet waar?

Bij verkennend lezen lees je de tekst helemaal.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Is de volgende zin waar of niet waar?

Tussenkopjes zijn belangrijk bij verkennend lezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Manieren van lezen
Leertekst  - Nauwkeurig lezen
 Als je precies wilt weten wat er in een tekst staat, dan ga je de tekst nauwkeurig lezen. 

Nauwkeurig lezen doe je zo:
  • Lees de tekst aandachtig door; zin voor zin.
  • Probeer zo goed mogelijk te begrijpen wat er staat. 
Gebruik de methode verkennend lezen
als je snel een idee wilt krijgen van de tekst. Tijdens proefwerken kan je dit doen, wanneer je vragen over de vorm moet beantwoorden bijvoorbeeld: hoeveel alinea's heeft de tekst
Gebruik nauwkeurig lezen als je een precies antwoord uit de tekst moet halen. Dit zijn vragen over de inhoud zoals:
Welke argumenten worden er in alinea 4 gegeven.
Opbouw van een tekst
Tekstdoel
Het doel van de schrijver (waarom hij de tekst schrijft), noem je een tekstdoel.

Er zijn 4 verschillende tekstdoelen:
  1. Informeren
  2. Overhalen
  3. Amuseren
  4. Overtuigen

Bij informeren wil je schrijver de lezer informatie geven. Deze teksten vind je bijvoorbeeld in een schoolboek of de krant

Slide 8 - Slide

Inleiding
Middenstuk
Slot

Slide 9 - Drag question

Sleep het tekstdoel bij de juiste soort tekst
De schrijver wil informatie geven
De schrijver wil je amuseren
De schrijver wil je iets leren of uitleggen

Slide 10 - Drag question

Zelfstandig werken

Slide 11 - Slide

Evaluatie
Wat hebben we vandaag gedaan?
Wat hebben we geleerd?
Doelen controleren: Aan het eind van de les weet ik wat een tekstdoel is.
Aan het eind van de les weet ik hoe een tekst is opgebouwd.

Op welk niveau heb ik vandaag gewerkt?


Slide 12 - Slide