Als je iets meer zegt over een woord in de zin, dan doe je dat meteen na dat woord. De die- of dat-zin staat dus
meteen na het woord waarover je iets meer zegt.
Bijvoorbeeld: Dit is de fiets die van Rita is.
In een die- of dat-zin staat de persoonsvorm aan het eind van de zin!
Bij het voorbeeld is dat 'is'.
Kijk naar het filmpje voor meer uitleg. Maak daarna de opdrachten.