H 4 de woorden

4.1 de woordenlijst
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.1 de woordenlijst

Slide 1 - Slide

Is dit buitenreclame?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quiz

bekostigen
A
toestaan
B
gunnen
C
bedoeld om geld mee te verdienen
D
betalen

Slide 3 - Quiz

Een consument:
A
Verkoopt producten
B
Levert goederen
C
Produceert goederen
D
Koopt producten

Slide 4 - Quiz

permitteren
A
1. iets doen 2. iets goed vinden
B
1. toestaan 2. jezelf gunnen
C
1. iets niet toestaan 2. jezelf niets gunnen

Slide 5 - Quiz

aanrichten
A
een ongeluk krijgen
B
kapot maken
C
iets vervelends veroorzaken

Slide 6 - Quiz

ontlopen
A
moeite doen om iemand niet tegen te komen
B
weglopen
C
zachtjes lopen

Slide 7 - Quiz

Jesse is commercieel ingesteld.

Wat is de betekenis van commercieel?
A
Gericht op zorg.
B
Gericht op eigenbelang.
C
Gericht op winst maken.
D
Gericht op techniek.

Slide 8 - Quiz

oorspronkelijk
A
zoals het moet worden
B
zoals het is
C
zoals het was in het begin

Slide 9 - Quiz

ongeschikt
A
niet goed
B
niet belangrijk
C
niet leuk

Slide 10 - Quiz

consument
A
iemand die goederen of diensten koopt
B
mensen die leven van de jacht en wat ze vinden in de natuur
C
rondtrekkende mensen zonder vaste woonplaats
D
iemand die goederen maakt

Slide 11 - Quiz

trappen van vergelijking

Slide 12 - Slide

verspillen
A
verbruiken/ op maken zonder dat het nodig is
B
te veel nemen
C
weggooien

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 15 - Quiz

Welke 'trappen van vergelijking' zijn goed?
A
mooi - meer mooi - mooist
B
mooi - mooier - mooist
C
mooi - lelijker - lelijkst
D
mooi - minder mooi - lelijk

Slide 16 - Quiz

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

De trappen van vergelijking:
dwaas-dwazer-...
A
dwaasts
B
dwazerst
C
dwaast

Slide 18 - Quiz

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 19 - Quiz

vergelijkingen maak je met als en dan

Slide 20 - Slide

Danny is kleiner dan Kevin
A
goed
B
niet goed

Slide 21 - Quiz

Wat klopt?
A
Hij is groter dan haar.
B
Zij is groter als hem.
C
Zij is even groot dan hij.
D
Alles hierboven.

Slide 22 - Quiz

ik heb 5 vissen en jij hebt 5 vissen. Ik heb ___ weinig vissen ___ jij.
A
even - als
B
even - dan

Slide 23 - Quiz

maak nu zelf de paragraaf af

Slide 24 - Slide

4,7
grammatica splitsbare woorden
blz 53 en 54
huiswerk t/m 6

Slide 25 - Slide

4,7 grammatica

Slide 26 - Slide