Quiz P3

Quiz P3
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz P3

Slide 1 - Slide

Quiz Time Time
Quiz Time

Slide 2 - Slide

QUIZ TIME

Slide 3 - Slide

Wat is een voorbeeld van mvo?
A
Kosten laag houden
B
Zo veel mogelijk produceren
C
Rekening houden met mens en millieu
D
Winst delen met het personeel

Slide 4 - Quiz

Wat is de arbeidsmarkt?
A
Alle vraag en aanbod van arbeid.
B
Alle mensen die werk zoeken.
C
Mensen van 15 jaar tot pensioen die werken.
D
Alle vacatures bij werkgevers.

Slide 5 - Quiz

Vraag naar arbeid komt van de
A
werknemers
B
werkgevers

Slide 6 - Quiz

Wat is geregistreerde werkloosheid?
A
Als je ingeschreven staat bij het UWV.
B
Als je niet ingeschreven staat bij het UWV.
C
Als je zwart werkt.
D
Als je wit werkt.

Slide 7 - Quiz

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
werkgevers

Slide 8 - Quiz

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 9 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid ontstaat altijd als gevolg van dalende bestedingen?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Economische werkloosheid

Slide 10 - Quiz

Wat is een juiste omschrijving van het begrip
¨krappe arbeidsmarkt¨
A
vraag naar personeel groter is dan aanbod
B
Aanbod naar personeel groter is dan de vraag
C
Aanbod van arbeid is groter dan de vraag
D
Het geheel van vraag en aanbod van arbeid

Slide 11 - Quiz

Voor wie is een krappe arbeidsmarkt voordelig?
A
Werkgever
B
Werkzoekende
C
Niemand
D
Belastingdienst

Slide 12 - Quiz

Bij een ruime arbeidsmarkt hebben we te maken met ...
A
hoge werkloosheid %
B
lage werkloosheid %

Slide 13 - Quiz

Wat is kapitaalintensief?
A
Mensen doen vooral het werk.
B
Machines doen vooral het werk.

Slide 14 - Quiz

De vier productiefactoren zijn ...

Slide 15 - Open question

Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Sleep de beloningen naar de juiste plek.
ondernemersschap
natuur
arbeid
kapitaal
salaris
rente
pacht
huur
winst

Slide 16 - Drag question

I. Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.

II. De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.

A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 17 - Quiz

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie

Slide 18 - Drag question

Welke van de productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 19 - Quiz

Is het een vaste of variabele kosten?
H3.1
Vaste kosten
Variabele kosten
Huur
BTW
Loonkosten
Grondstoffen
Afschrijvingen

Slide 20 - Drag question

Bij welke productiesector hoort het onderwijs?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 21 - Quiz

Productiecapaciteit is:
A
Het aantal mensen dat in een bedrijf werkt
B
Het aantal uren dat er gewerkt wordt
C
De machines die worden gebruikt
D
De maximale hoeveelheid producten

Slide 22 - Quiz

Arbeidsproductiviteit is....
A
Snel je werk doen
B
Productie gedaan door arbeiders
C
De productie per werkende per tijdseenheid
D
De optimale taakverdeling

Slide 23 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 24 - Quiz

De ondernemingsvorm VOF staat voor:
A
Vennootschap onder financiën
B
Vereniging onder firma
C
Vennootschap over firma
D
Vennootschap onder firma

Slide 25 - Quiz

Welke ondernemingsvorm heeft de ING?
A
besloten vennootschap
B
eenmanszaak
C
naamloze vennootschap
D
vennootschap onder firma

Slide 26 - Quiz

2. Sleep de goederen naar de juiste plek
Heterogene goederen

Homogene goederen
Elektriciteit
Frisdrank
Graan
Suiker
Auto
Geld
Melk

Slide 27 - Drag question

Wat is een marktaandeel?
A
Verkopen van het bedrijf in procenten van de verkopen in de hele markt.
B
De verkopen van het bedrijf in euro's.
C
Verkopen van de hele markt in procenten van de verkopen van het bedrijf.
D
Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.

Slide 28 - Quiz

De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Krijn is deze week tevreden over de behaalde brutowinst.
Uit welke twee delen bestaat de brutowinst?
A
inkoopwaarde & omzet
B
nettowinst & bedrijfskosten
C
omzet & bedrijfskosten
D
nettowinst & inkoopwaarde

Slide 30 - Quiz

De winkels zijn in december elke avond open. Wordt hierdoor de arbeidsproductiviteit groter?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

De productiecapaciteit wordt bepaald door ...
A
de arbeidsproductiviteit
B
het aantal mensen dat in een bedrijf werkt
C
de kapitaalgoederen die worden gebruikt
D
de snelheid van werken

Slide 32 - Quiz

Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
omzet - brutowinst
D
omzet - brutowinst - bedrijfskosten

Slide 33 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
productiefactoren

Slide 34 - Quiz