Blok 5 week 1 les 4 Doel: verkleinwoord met aatje, ootje, uutje en nkje
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6
This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Spelling
Blok 5 week 1 les 4 Doel: verkleinwoord met aatje, ootje, uutje en nkje
Slide 1 - Slide
Bedenk thee woorden
Slide 2 - Mind map
Slide 3 - Video
ei-woorden
Slide 4 - Mind map
Welke twee categorieën zitten er in?
komisch
A
klankgroepenwoord
B
kilowoord
C
tropischwoord
D
cola woord
Slide 5 - Quiz
Welke drie categorieën zitten er in?
medicijn
A
klankgroepenwoord
B
kilowoord
C
cent woord
D
cola woord
Slide 6 - Quiz
Wat is de persoonsvorm? In de tuin spelen de kinderen op de trampoline.
A
in de tuin
B
spelen
C
de kinderen
D
op de trampoline
Slide 7 - Quiz
Wat is het onderwerp? In de tuin spelen de kinderen op de trampoline.
A
in de tuin
B
spelen
C
de kinderen
D
op de trampoline
Slide 8 - Quiz
We oefenen met het klankgroepenwoord
1. het autootje
2. het woninkje
Slide 9 - Slide
We oefenen met het klankgroepenwoord
1. het autootje
2. het woninkje
Slide 10 - Slide
Welke tijd?
treed jij op?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 11 - Quiz
Welke tijd?
heb jij opgetreden
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 12 - Quiz
Welke tijd?
de ring heeft geglommen
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 13 - Quiz
Welke tijd?
de ring glom
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 14 - Quiz
Welke tijd?
de ring glimt
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 15 - Quiz
Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)
Slide 16 - Slide
Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: lopen ik ............. het meisje................. ...............jij?
Slide 17 - Open question
Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: vinden ik................ de hond................ ................jij?
Slide 18 - Open question
Instructie
Regel: Verkleinwoord met -aatje, -ootje, -uutje, -nkje
-het schemaatje
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Oefendictee
Stappenplan 1. Luister naar het woord 2. Zeg het hardop na 3. Denk na, welke categorieën zitten erin? 4. Typ het woord in 5. Controleer het woord --> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken