Les 4 Opbouw en indeling

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag
  • Oefeningen om je woordenschat uit te breiden 😎

  • Leerdoel: Opbouw en indeling
  • Aan het einde van de les:
- kun je drie tekstverbanden noemen en bijbehorende signaalwoorden.
- kun je drie voorbeelden geven van tekststructuren.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat

Slide 3 - Slide

  • identiteit: wie je officieel bent, in de vorm van je naam, adres, geboortedatum e.d./wat kenmerkend voor jou is
  • indirect: niet op de kortste manier
  • intelligentie: eigenschap dat je moeilijke dingen snel begrijpt
  • inventariseren: een lijst/opsomming maken van verzamelde gegevens
  • krediet: geldlening die je niet direct hoeft terug te betalen; vertrouwen dat iemand wekt (bij een ander)
  • licentie: het recht om iets te doen, vooral om iets te verkopen
  • maximaal: niet meer dan
  • monoloog: tekst die door één persoon wordt uitgesproken
  • negatief: kritisch en afwijzend
  • object: voorwerp
  • opinie: wat je vindt.
  • permanent: voortdurend
  • presteren: (iets) doen
  • professioneel: heel goed en vakkundig
  • realiseren: goed begrijpen
Hoe belangrijk vind je het om snel je weg te vinden in een tekst?
Heel belangrijk, want ik wil begrijpen wat ik lees.
Een beetje belangrijk. Ik wil vooral dat lezen mij niet te veel tijd kost.
Niet belangrijk. Dan duurt het maar wat langer.

Slide 4 - Poll

This item has no instructions

Wat is jouw voorkennis over tekstverbanden en signaalwoorden?
Eh, wat zijn dat?
Ik heb ervan gehoord, maar kan er niet veel over zeggen.
Ik kan uitleggen wat hiermee wordt bedoeld.

Slide 5 - Poll

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Uit welke delen bestaat een tekst?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Geef in 30 seconden voorbeelden van signaalwoorden.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

De tekststructuren:

  • Inleiding – Midden – Slot: Introductie, uitwerking, conclusie.
  • Probleem – Oplossing: Probleem bespreken en oplossingen bieden.
  • Oorzaak – Gevolg: Wat veroorzaakt iets en wat zijn de gevolgen?
  • Vraag – Antwoord: Vraag stellen en beantwoorden.
  • Vergelijkend: Onderwerpen of ideeën vergelijken.
  • Chronologisch: Gebeurtenissen in tijdsvolgorde.
  • Opsommend: Feiten of voorbeelden in een lijst.
  • Voor- en nadelen: Positieve en negatieve punten behandelen.
  • Toelichtend: Uitleg met voorbeelden.
  • Argumentatie: Standpunt met argumenten en tegenargumenten.
Lees de volgende inleidende alinea.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Welke tekststructuur zal tekst op de vorige dia hebben?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
voor- en nadelenstructuur
C
verleden-heden-toekomststructuur
D
aspectenstructuur

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welk soort signaalwoorden zal de schrijver vooral hebben gebruikt om de belangrijkste verbanden in de tekst aan te geven?
A
reden/argument
B
tegenstelling
C
opsomming
D
conclusie

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Lees de volgende inleidende alinea.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Welke tekststructuur zal tekst op de vorige dia hebben?
A
verklaringsstructuur
B
probleem-oplossingsstructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
argumentatiestructuur

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Maak de opdrachten 1 t/m 4 en de extra opdrachten van Lezen 1.4

Slide 18 - Slide

This item has no instructions