2.3 Wie leent, maakt schulden deel 1

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen?
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden deel 1
§ 2.4 Geld moet rollen!
In de toetsweek: TT H1+H2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen?
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden deel 1
§ 2.4 Geld moet rollen!
In de toetsweek: TT H1+H2

Slide 1 - Slide

Vragen over huiswerk? Opgave 8 + 9.

In deze les leer je:
- welke vier leenmotieven er zijn;
- hoe je de kredietkosten berekent.


GOAL!

Slide 2 - Slide

Opgave 8 (blz. 49)

Slide 3 - Slide

Opgave 9 (blz. 49)
a  



Slide 4 - Slide

Opgave 9 (blz. 49)
a  Aankoop: 150 × € 81 = € 12.150
b  


Slide 5 - Slide

Opgave 9 (blz. 49)
a  Aankoop: 150 × € 81 = € 12.150
b  Verkoop in februari 2021 levert op: 150 × € 91 = € 13.650
     Rendement: € 13.650 – € 12.150 = € 1.500
  
   


Slide 6 - Slide

Opgave 9 (blz. 49)
a  Aankoop: 150 × € 81 = € 12.150
b  Verkoop in februari 2021 levert op: 150 × € 91 = € 13.650
     Rendement: € 13.650 – € 12.150 = € 1.500
  
    Rendement in % van de belegging = 
    € 1.500 ÷ € 12.150 × 100% = 12,34…  -->  12,3%


(deel : geheel) x 100%

Slide 7 - Slide

Noem een reden om
geld te lenen.

Slide 8 - Mind map

Leenmotieven
Tijdelijk geldtekort
1
Onverwacht dringend geld nodig
3
Voor een duurzaam consumptiegoed
2
Voor een huis (hypotheek)
4

Slide 9 - Slide

Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee dingen terugbetalen:
  1. Het leenbedrag (= aflossing)
  2. Een vergoeding (= rente)
volgende slide: video 1
Belangrijk!!!
- schat vooraf in of je de lening op tijd kunt terugbetalen;
- zorg ervoor dat looptijd van de lening korter is dan de levensduur.
!
= termijnbedrag

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Hoe bereken je de kredietkosten?
Je leent € 4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van € 130,-. Wat betaal je aan kredietkosten

Terugbetaald                                 =     € 
Leenbedrag (aflossing)            =     € 
                                                                    ----------   - 
Kredietkosten                               =      €    
= alles wat je meer terugbetaalt dan je geleend hebt

Slide 12 - Slide

Hoe bereken je de kredietkosten?
Je leent € 4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van € 130,-. Wat betaal je aan kredietkosten

Terugbetaald: € 130 x 12 x 3    =     € 4.680
Leenbedrag (aflossing)            =     € 4.000
                                                                    ----------   - 
Kredietkosten                               =      €    680

Slide 13 - Slide

Kredietkosten in procenten van de lening?
Terugbetaald: € 130 x 12 x 3    =     € 4.680
Leenbedrag (aflossing)            =     € 4.000
                                                                    ----------   - 
Kredietkosten                               =      €    680


680 : 4000 x 100% = 17%
?
(deel : geheel) x 100%

Slide 14 - Slide

Aan het werk
Zelf nakijken via Magister ELO Studiewijzers
Ma 2 okt. TT H1+H2
Maken: § 2.3
opg. 1 t/m 7 (blz. 50)
Opg. 1b:
(nieuw - oud) : oud x 100%

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video