OEFENEN Spelling_mbo

Spelling
Klassikaal oefenen :-)
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Spelling
Klassikaal oefenen :-)

Slide 1 - Slide


De tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

De jongen (lopen) naar school.
A
Loopd
B
Loopt
C
Loop
D
Lopen

Slide 3 - Quiz

Hij (worden) later pedagogisch medewerker.
A
word
B
worden
C
wordt
D
wort

Slide 4 - Quiz

Hij (betalen) zijn rekeningen.
A
Betaalt
B
Betaald
C
Betaaldt
D
Betalen

Slide 5 - Quiz

Trucje
Hoor je loop of loopt?

Hoor je loopt? Dan komt er een 't' achter de stam.

Jij (worden) ouder.
Jij (loopt) ouder
Jij wordt ouder.

Slide 6 - Slide


De verleden tijd

Slide 7 - Slide

Vorige week (zijn) ik in de stad
A
zijnde
B
zijn
C
is
D
was

Slide 8 - Quiz

Alle leerlingen (zwaaien) naar die jongen.
A
Zwaaite
B
Zwaaiten
C
Zwaaide
D
Zwaaiden

Slide 9 - Quiz

De moeder (verwennen) de kinderen vaak
A
Verwendde
B
Verwende
C
Verwenden
D
Verwente

Slide 10 - Quiz

Zwakke werkwoorden 
Bij zwakke werkwoorden is de regel: Stam + te(n) 
of stam + de(n)

Gebruik 't x-kofschip.

Stoppen = stopte
Gooien = gooide

Slide 11 - Slide


Voltooid deelwoord

Slide 12 - Slide

Hij heeft hard (rennen)
A
Gerend
B
Gerent
C
Gerendt

Slide 13 - Quiz

Zij heeft dat (pakken)
A
Gepakt
B
Gepakd
C
Gepaktd

Slide 14 - Quiz

Hij heeft snel (fietsen)
A
Gefietsd
B
Gefietst

Slide 15 - Quiz

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.
Een voltooid deelwoord eindigt op:
-d (regelmatig, bijv: bellen)
-t (regelmatig)
-en (onregelmatig, bijv: lopen)

 't x-kofschip of langer maken in de verleden tijd.

Slide 16 - Slide