Week 4 - samenstellingen en hen/hun

Nederlands
10 en 11 mei 2022
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
10 en 11 mei 2022

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • je weet wanneer je woorden aan elkaar moet schrijven;
  • uitleg hen/hun
  • oefenen!

Slide 2 - Slide

Zij, hun of hen?

Is het een:
- onderwerp? Dan vul je zij in.
- lijdend voorwerp? Dan vul je hen in.
- meewerkend voorwerp zonder voorzetsel? Dan vul je hun in.

Let op:
- na een voorzetsel (bv: op, aan, met, van) komt hen
- hun wordt ook gebruikt als bezittelijk voornaamwoord (dat is hun auto)


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welk zinsdeel is hun in de volgende zin:
Zij hebben hun een cadeau gegeven.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Welk zinsdeel is zij in de volgende zin:
Zij hebben hun een cadeau gegeven.
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Welk zinsdeel is hen in de volgende zin:
Wij hebben hen verraden
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

  • Oefening hen/hun/zij maken

Slide 8 - Slide

Herhaling
Voor de vakantie hebben we het gehad over samenstellingen en wel/geen 'n'.

We gaan kort even kijken wat jullie daar nog van weten.

Slide 9 - Slide

Samenstellingen
Schrijf -en als het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -en heeft.
Let op bij de volgende zaken:
  • Als het eerste deel van het woord verwijst naar iemand of iets waar er  maar één van is, dan        schrijf je één 'e': maneschijn.
  • Als het om een bijvoeglijk naamwoord gaat dat door het eerste deel versterkt wordt, dan            schrijf je een 'e':  beregoed, apetrots.
  • Als het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord is dat geen meervoud heeft,        schrijf je 'e':  rijstepap.
  • Als het meervoud alleen een -s krijgt of eindigt met een stomme -e +n/+s:  groentesoep.
  • Als het eerste deel van een werkwoord komt: spinnewiel, huilebalk.

Slide 10 - Slide

6

Slide 11 - Video

00:15
Hoe schrijf je het?
timer
0:15
A
staaldraad-bedrijf
B
staaldraadbedrijf
C
staaldraad bedrijf
D
staal-draad-bedrijf

Slide 12 - Quiz

00:46
woonachtig / woonplek
Welke stelling is waar?
timer
0:15
A
Beide zijn voorbeelden van samenstellingen.
B
Alleen 'woonachtig' is een samenstelling.
C
Alleen 'woonplek' is een samenstelling.
D
Beide zijn geen voorbeelden van een samenstelling.

Slide 13 - Quiz

01:15
Hoe schrijf je voluit het getal 22?
timer
0:15
A
tweeëntwintig
B
twee-en-twintig
C
tweëntwintig
D
twee en twintig

Slide 14 - Quiz

01:16
Hoe schrijf je voluit het getal 4003?
timer
0:15
A
vierduizenddrie
B
vier-duizend-drie
C
vier duizend drie
D
vierduizend drie

Slide 15 - Quiz

01:39
Welke zin is juist geschreven?
timer
0:15
A
Ik kijk ertegen op.
B
Ik kijk ertegenop.
C
Ik kijk er tegen op.
D
Alle antwoorden zijn onjuist.

Slide 16 - Quiz

02:16
1. Er is een te veel aan werknemers.
2. Jij hebt te veel gegeten.
Welke stelling is juist?
A
Beide zinnen zijn juist geschreven.
B
Beide zinnen zijn onjuist geschreven.
C
Alleen zin 1 is juist gescrheven.
D
Alleen zin 2 is juist geschreven.

Slide 17 - Quiz

Korte opdracht
'Nederlands oefening samenstellingen'

Slide 18 - Slide