This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Mening
Slide 1 - Slide
Mening formuleren - lesweek 16
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je weet juist een mening te formuleren.
Je weet het verschil tussen een mening en feiten.
Je weet waar je argumenten voor gebruikt en hoe je ze kunt herkennen.
Slide 3 - Slide
Een feit
Een feit is iets wat werkelijk zo is of wat echt is gebeurd.
Je kunt controleren of het echt zo is.
"Het hoogste gebouw van Nederland is de Maastoren." Dit kun je nameten. Het is een feit.
Slide 4 - Slide
Een mening
Een mening is wat een persoon van iets vindt.
Meningen verschillen vaak.
De één vindt sushi lekker, de ander vindt dat niet. Dat zijn meningen.
Andere woorden voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting.
Slide 5 - Slide
Een argument
Argumenten gebruik je om je mening te onderbouwen.
Kortom: Wat zijn jouw redenen om de mening te vormen die je hebt.
Een argument herken je vaak aan de signaalwoorden: omdat, want , immers en namelijk.
Slide 6 - Slide
Uitleg: feit, mening, argumenten
Slide 7 - Slide
Het regent buiten. Wat is dit?
A
feit
B
mening
C
geen van beiden
Slide 8 - Quiz
Rood is een mooie kleur. Wat is dit?
A
feit
B
mening
C
geen van beiden
Slide 9 - Quiz
Je mening geven (1)
Om een goede mening te geven, is het handig om beoordelingswoorden te gebruiken.
Beoordelingswoorden die je kunt gebruiken wanneer je je mening wilt geven over een boek staan in de volgende dia. (klik op de afbeelding om hem te vergroten)
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Je mening geven (2)
Bij het geven vaneen mening over een verhaal kun je onderscheid maken tussen het verhaal en het gedrag van de personages. Over het verhaal kun je bijvoorbeeld zeggen dat het spannend is en over de personage dat zijn gedrag kinderachtig is.
Wanneer je ergens een mening over geeft, moet je ook die mening uitleggen. Hiervoor gebruik je argumenten. Dat kunnen persoonlijke argumenten zijn, maar ook argumenten die je uit het boek haalt.