This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel
Slide 2 - Drag question
Een voorbeeld van een biotische factor is:
A
Grondsoort
B
Hoeveelheid wind
C
Roofvijanden
D
Temperatuur
Slide 3 - Quiz
Een voorbeeld van een abiotische factor is:
A
Hoeveelheid licht
B
Voeding
C
Concurrentie
D
Schuilplaats in een boom
Slide 4 - Quiz
Lees de afbeelding hiernaast.
Wat zijn 2 abiotische factoren die in de tekst genoemd worden?
A
Waterplanten & water
B
Ondiepe vijver & reigers
C
Hoeveelheid zon & ondiepe vijver
D
Water & reigers
Slide 5 - Quiz
Hoe noem je het geheel van alle biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied?
A
Ecosysteem
B
Ecologie
C
Abiotische factoren
D
Biotische factoren
Slide 6 - Quiz
Deze plant groeit voordat de bomen bladeren krijgen. Zo krijgen ze voldoende licht.
A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozet
Slide 7 - Quiz
Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.
A
Klimop
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozetten
Slide 8 - Quiz
Woestijnplanten gaan waterverlies tegen door:
A
Dunne grote bladeren
zonder waslaag
B
Dikke kleine bladeren
met waslaag
Slide 9 - Quiz
Planten in het tropisch regenwoud hebben:
A
Veel huidmondjes
om het vocht kwijt te raken
B
Weinig huidmondjes om het vocht kwijt te raken
Slide 10 - Quiz
Dieren in warme streken hebben:
A
Kleine oren, om hun warmte kwijt te raken
B
Grote oren, om hun warmte kwijt te raken
Slide 11 - Quiz
Plooikiezen horen bij:
A
Alles eters
B
Planteneters
C
Vleeseters
Slide 12 - Quiz
Een haaksnavel is voor het eten van..
A
Planten
B
Zaden
C
Vlees
D
Insecten
Slide 13 - Quiz
Haaksnavel
Zeefsnavel
Pincetsnavel
Kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.
Slide 14 - Drag question
Steltpoten hebben
A
Wad en weidevogels
B
Vogels die langs de stam lopen
C
Roogvogels
D
Watervogels
Slide 15 - Quiz
Zet de volgende componenten op volgorde van groot naar klein:
1
2
3
4
Cellen
Orgaanstelsel
Weefsel
Orgaan
Slide 16 - Drag question
Welke organen heeft een plant?
Opname van water + voeding + stevigheid
Vervoer, vorm, stevigheid
Fotosynthese dus voedsel maken
Voortplanting vruchten zaden
Slide 17 - Drag question
Wat was de functie van een huidmondje?
A
Water opnemen
B
Het maken van voedingsstoffen
C
Zorgen dat een boom groen blijft
D
Het uitwisselen van gassen
Slide 18 - Quiz
Hoe noem je de onderdelen 2 en 4?
A
2 = bladgroenkorrels
4= huidmondje
B
2 = bladmoes
4= nerf
C
2 = opperhuid
4= bladgroenkorrels
Slide 19 - Quiz
Je ziet hier de punten van een wortel met wortelharen. Wat is een taak van de wortelharen?
A
Watertransport
B
Wateropname
C
Voedsel maken
D
Groei van de plant
Slide 20 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast.
Met welke letter wordt het bastvat aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 21 - Quiz
Wat vervoeren de houtvaten?
A
Water en mineralen
B
Water en glucose
C
Water en zuurstof
D
Water
Slide 22 - Quiz
Wat is de stroomrichting van de houtvaten?
A
Omlaag
B
Omhoog
C
Naar het blad
D
Van het blad af
Slide 23 - Quiz
Met welk nummer wordt het houtvat aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 24 - Quiz
Welk of welke organismen doen aan fotosynthese?
A
Planten
B
Dieren
C
Schimmels en bacteriën
D
Alle organismen
Slide 25 - Quiz
Welk of welke organismen doen aan verbranding?
A
Planten
B
Dieren
C
Schimmels en bacteriën
D
Alle organismen
Slide 26 - Quiz
Deze stoffen zijn nodig voor de FOTOSYNTHESE :
A
Zuurstof + glucose
B
Koolstofdioxide + water
C
Zuurstof + water
D
Koolstofdioxide + glucose
Slide 27 - Quiz
Hoe komt koolstofdioxide het blad in?
A
Via de huidmondjes
B
Via de nerf
C
Via de wortels
Slide 28 - Quiz
Waar vindt FOTOSYNTHESE plaats in de plantencel?
A
In de celkern
B
In de bladgroenkorrels
C
In de vacuole
D
In de kleurkorrels
Slide 29 - Quiz
Welke stoffen ontstaan bij de VERBRANDING?
A
Koolstofdioxide + water
B
Zuurstof + water
Slide 30 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Waar vindt verbranding plaats?
A
1, 2 & 3
B
1 ,3 & 4
C
2, 3 & 4
D
1, 2, 3 & 4
Slide 31 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Waar is het koolstofdioxide gehalte na 3 uur het laagst?