Week 23 les 1 H5: Spelling H5 (met audio)

- Nakijken Spelling H4 Opdracht 3,5,6

- Uitleg Spelling H5

- Maak van Spelling H5: 1, 2 en 4

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

- Nakijken Spelling H4 Opdracht 3,5,6

- Uitleg Spelling H5

- Maak van Spelling H5: 1, 2 en 4

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Spelling H5:

Je kunt met leestekens de directe rede aangeven.

Je weet wanneer je een komma gebruikt.




Slide 2 - Slide

Nakijken Spelling H4: 3 (blz. 178)

Spelling H5:

Je kunt met leestekens de directe rede aangeven.

Je weet wanneer je een komma gebruikt.




Slide 3 - Slide

Nakijken Spelling H4: 3 (blz. 178)
  • 9 Goed
  • 10 Goed
  • 11 hoogteziekte
  • 12 lievelingsschrijver
  • 13 Goed
  • 14 montagesleutel
  • 15 maneschijn
  • 16 Goed

Slide 4 - Slide

Nakijken Spelling H4: 3 (blz. 178)
  • 17 koekepeer
  • 18 lindeboom

Slide 5 - Slide

Nakijken Spelling H4: 5 (blz. 179)
  • 1 zomer- en wintertijd
  • 2 Europees en wereldkampioenschap
  • 3 twaalf- tot achttienjarigen
  • 4 twaalf tot achttien jarigen
  • 5 hoofd- en kleine letters
  • 6 koffie- en theekopjes
  • 7 vroege en late ontwikkeling
  • 8 doorgaand en bestemmingsverkeer

Slide 6 - Slide

Nakijken Spelling H4: 6 (blz. 179)
  • 1 Goed
  • 2 Goed
  • 3 cafés
  • 4 Goed
  • 5 's Hertogenbosch
  • 6 Goed
  • 7 Alice' haarband
  • 8 gsm'etje

Slide 7 - Slide

Nakijken Spelling H4: 6 (blz. 179)
  • 9 Goed
  • 10 cadeaus
  • 11 65+'er
  • 12 m'n selfie

Slide 8 - Slide

Spelling H5: directe rede + komma

Slide 9 - Slide

(In)directe rede

Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat) - aanhalingstekens

Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op - geen aanhalingstekens

Slide 10 - Slide

Voorbeelden

Meneer Van Noordenne zei: 'Ruim je spullen op.'

Meneer Van Noordenne vroeg: 'Ruim je je spullen op?'

Meneer Van Noordenne riep: 'Ruim je spullen op!'

'Ruim je spullen op', zei meneer Van Noordenne.

'Ruim je spullen op!', riep meneer Van Noordenne.

'Ruim je je spullen op?', vroeg meneer Van Noordenne.

'Ruim je je spullen op', zei meneer Van Noordenne, 'en ga alvast naar school toe.'

Slide 11 - Slide

De komma

Slide 12 - Slide

Wanneer gebruik je de komma?

1 Zet een komma tussen twee werkwoorden van verschillende zinnen.

2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden die je kunt omruilen.

3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of).

4 Zet een komma voor een signaalwoord als want, maar etc.

5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.

Slide 13 - Slide

Huiswerk

Sp. H5: 1, 2 en 4

1 De docent Nask vraagt: 'Zijn er nog onduidelijkheden?'

4 'Jouw klachten zouden na een paar dagen rust weg moeten zijn', verzekerde mijn huisarts.

8 'Vergeet niet', zei mijn moeder,' om na school langs de supermarkt te gaan.'

Slide 14 - Slide