This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom!
10 minuutjes lezen
Hoe was jullie vakantie?
Herhaling lezen
Lezen H6
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
- Je kan uitleggen waarom een afbeelding bij een tekst staat.
- Je oefent je leesvaardigheid.
Slide 2 - Slide
Terugblikquiz
Vingers bij de knoppen..... ;-)
Slide 3 - Slide
Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?
A
inleiding, onderwerp en hoofdgedachte
B
inleiding, slot en hoofdgedachte
C
inleiding, kern en slot
D
Titel, alinea's en tussenkopjes
Slide 4 - Quiz
Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren (=je iets laten doen)
Slide 5 - Quiz
Onderwerp en hoofdgedachte zijn eigenlijk hetzelfde
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Hoe geeft de schrijver een tekstverband aan?
A
signaalwoorden
B
werkwoorden
C
niet
D
tussenkopjes
Slide 7 - Quiz
Bij welke tekstverband hoort het signaalwoord 'maar'?
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
tegenstellend verband
D
chronologisch verband
Slide 8 - Quiz
Het woord 'eerst' hoort bij het tekstverband...
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband
Slide 9 - Quiz
Tekst en beeld
We bekijken het filmpje: welke vier doelen kan een schrijver hebben met het gebruik van illustraties bij tekst?
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
Lezen H6:
We lezen tekst 1 (behorend bij opdracht 1) samen.
Je maakt de opdracht samen met degene die naast je zit.
Klaar? Maak opdr. 2!
Slide 12 - Slide
Afsluiting en vooruitblik
Lesdoelen bereikt:
- kun je nu uitleggen waarom een afbeelding bij een tekst staat?
- heb je je leesvaardigheid geoefend?
HUISWERK: opdracht 2
Volgende les: literatuur deel 3.
Slide 13 - Slide
Welk object heeft ogen, maar kan niet zien
Slide 14 - Slide
Het is wel in een jaar maar niet in een eeuw. Steeds in een maand maar nooit in de week. Wel in een dag maar niet in een uur. Wat is dat?
Slide 15 - Slide
Welke bus kan niet rijden?
Slide 16 - Slide
Een man komt een dorp binnen op vrijdag, hij gaat naar een herberg, eet daar zijn avondmaaltijd, en gaat slapen. 's Ochtends eet hij zijn ontbijt op, en pakt zijn spullen.