NL blok 4 - week 10 - les 1: hh meew. vw. + bijw. bp.

Week 10 - les 2
Les 1: persoonlijk vnw (meneer Meekma)
Blok 4 - grammatica

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Week 10 - les 2
Les 1: persoonlijk vnw (meneer Meekma)
Blok 4 - grammatica

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan het meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 
Ik kan de bijwoordelijke bepaling in de zin benoemen.  

Slide 2 - Slide

Programma

Wat weet je nog?
Herhaling uitleg meewerkend voorwerp
Uitleg bijwoordelijke bepaling
Oefenen bijwoordelijke bepaling en meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 4 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Ik geef jou een cadeautje.
A
ik
B
jou
C
cadeautje
D
er staat geen mv in

Slide 5 - Quiz

Ik geef (aan) jou een cadeautje.
  • Stap 1: wwg = geef
  • Stap 2: o = ik (wie geeft?)
  • Stap 3: lv = een cadeautje (wat geef ik?)
  • Stap 4: lv = jou (aan wie geef ik een cadeautje?)

Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp
  • Stap 1: zoek het wwg
  • Stap 2: zoek het onderwerp
  • Stap 3: zoek het lijdend voorwerp (als dat erin staat)
  • Stap 4: zoek het meewerkend voorwerp

Slide 7 - Slide

Meewerkend voorwerp
  • Voor wie / aan wie + wwg + onderwerp + lv
  • Let op de woorden 'aan' en 'voor'
  • Het mv staat niet altijd in de zin (net als het lv)
  • Het mv is nooit een tijd of plaats (net als het lv)

Slide 8 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Hij vertelt zijn zusje een goede mop.
A
hij
B
een goede mop
C
zijn zusje
D
er staat geen mv in

Slide 9 - Quiz

Wat is het mv in de volgende zin:
De verliefde jongen gaf zijn crush gisteren een bos rode rozen.
A
de verliefde jongen
B
zijn crush
C
gisteren
D
een bos rode rozen

Slide 10 - Quiz

Bijwoordelijke
bepaling

Slide 11 - Mind map

Wat voor zinsdelen zijn dit???
Morgen gaan we met de auto op vakantie.
Jullie maken over twee weken een toets. 
Doordat mijn wekker niet ging, kwam ik te laat op school. 



Slide 12 - Slide

De bijwoordelijke bepaling
  • Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden
  • Onderwerp = wie de handeling uitvoert
  • Lijdend voorwerp = wie/wat er nodig is bij de handeling
  • Meewerkend voorwerp = de ontvanger
  • Bijwoordelijke bepaling = ander zinsdeel (waar? of waardoor?) 

Slide 13 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Om snel de bijw. bep. te vinden kun je vragen stellen zoals: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe, hoeveel? 
  • Begint vaak met voorzetsel
  • Bijw. bep. kun je makkelijk weglaten. Zin blijft kloppend.
  • Ook, wel, niet, toch: zijn ook zinsdelen!

Slide 14 - Slide

Oefenen
Benoem: ww. gez., ow., lv., mv. en bijw. bep. 
  1. Vorige week wilden Kees en Jan een cadeau kopen in de boekhandel voor de juf.  
  2. Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
  3. Ik heb in Drachten een nieuwe tafel gekocht. 

Slide 15 - Slide

Oefenen
Benoem: ww. gez., ow., lv., mv. en bijw. bep. 
  1. Vorige week wilden Kees en Jan een cadeau kopen in de boekhandel voor de juf.  
  2. Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een goudvis gegeven.
  3. Ik heb in Drachten een nieuwe tafel gekocht. 

Slide 16 - Slide

Ik kan het meewerkend voorwerp in de zin vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Ik kan de bijwoordelijke bepaling in de zin vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll