Dag 8

                                           Thema 4
eten
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

                                           Thema 4
eten

Slide 1 - Slide

slecht
  • slecht < --- > goed
  • zin: Ik woon in een slecht      huis. Het dak is kapot.
  • zin: Ik heb de toets slecht gemaakt.
46

Slide 2 - Slide

de snack
  • hartig hapje
  • tussendoortje
  • de snack - de snacks
  • zin: Om vijf uur eet ik vaak een snack.
  • zin: Een snack is vaak ongezond.
47

Slide 3 - Slide

de snoep
  • zoete lekkernij 
  • candy
  • de snoep - het snoepje
  • zin: De kinderen eten snoep.
  • zin: Snoep is niet gezond.
49

Slide 4 - Slide

de soep
  • warm water met vlees of groente
  • de soep - de soepen
  • zin: Ik maak soep.
  • zin: Er zit een vlieg in mijn soep.
50

Slide 5 - Slide

de soort
  • verzameling mensen of dingen met dezelfde kenmerken
  • de soort - de soorten
  • zin: Een fatbike is een soort fiets.
  • zin: Een soort vis. 
51

Slide 6 - Slide

Het is de tegenstelling van goed.

Welke picto hoort er bij het woord 'slecht'?
46
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz

47
Welke snack eet jij graag
om ongeveer 17.00 uur?

Slide 8 - Mind map

Wat vind jij het lekkerste snoep?
49

Slide 9 - Open question

Wat is soep?
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

Waar lees je de betekenis van het woord: de soort
51
A
Een lijst met eten in een restaurant.
B
De maaltijd in de ochtend.
C
Iets wat langzaam gaat.
D
Een verzameling mensen of dingen met hetzelfde kenmerk.

Slide 11 - Quiz