Verhoudingen

Welkom
Gelukkig 2024!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
RekenenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Gelukkig 2024!

Slide 1 - Slide

Verhoudingen

Laat bij alle sommen de berekening zien.
1. schrijf als een breuk:    50%       25%     20%        10%
2. Jan rijdt met zijn brommer 40 km op 1 liter bezine.  Hoeveel heeft hij nodig voor  920 km. 
3. 68% van alle meisjes heeft blond haar.  Er zijn totaal 25 meisjes. Hoeveel zijn er nu blond?
4.     4 op de 30 jongens maken veel kabaal.    24 jongens maken veel kabaal. Hoeveel jongens zijn er totaal?
5.  Maak de volgende verhouding zo klein mogelijk.       32 : 128
6. Maak de volgende verhouding  7x groter.    15 : 30
7.  68 van de 80 leerlingen schrijven met links.   Hoeveel % is dat?
8. Een stofzuiger kost 90 euro. Ik krijg 20% korting. Hoeveel kost hij nu?
9. Ik koop een koffer voor 120 euro in de opruiming

Slide 2 - Slide

Hoe ga je werken?
We hebben al eerder aan procenten gewerkt.
We bespreken de sommen voor.
Je maakt een aantal sommen op papier.
We bespreken de sommen na.

Slide 3 - Slide

Procenten

Slide 4 - Slide

Procenten
Als ik praat over 100% dan heb ik het over ALLES
Als ik praat over 1 % dan  dan heb ik het over 1 vande 100
Bij 5% heb ik het over 5 van de 100

Je kunt op verschillende manieren procenten uitrekenen:

Manier 1. Je rekent eerst uit wat 1% is.  bijvoorbeeld 4% van 225=
1%=? Ik reken uit 225:100= 2,25   of ook wel bij 1% schuift de komma 2 plaatsen naar links

Manier 2. Je maakt gebruik van een verhoudingstabel
      Kijk hiervoor op de volgende blz naar het filmpje.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Manier 1

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Breuken en procenten
100% = alles
100% kun je ook vergelijken met 1 hele pizza
50% van die pizza is de helft want
Tegen 50 % zeg je ook wel 50 van de 100     of      50   =      1
                                                                                                     100         2
25%   is 25 van de 100    of    25   =       1
                                                          100           4

Slide 10 - Slide

Verhoudingstabel 
Hiernaast zie je verhoudingstabellen die je kunt gebruiken bij verhoudingssommen. In een verhoudingstabel kun je getallen die onder elkaar staan vermenigvuldigen of delen.

Slide 11 - Slide

Makkelijk voorbeeld
Ik koop in een supermarkt  limonadesiroop. Op het etiket staat dat ik bij 1 dop limonadesiroop 8 dopjes water moet doen voor 1 glas limonade.
Hoeveel dopjes water heb ik nodig bij 8 dopjes siroop?

Slide 12 - Slide

Gebruik verhoudingstabellen

Slide 13 - Slide

verhoudingen vergroten of verkleinen
4 : 20   Maak deze verhouding  a. 3x zo groot  
                                                                 b. 2x zo klein

a.            x3                                                     b.            :2
4
12
20
60
4
2
20
10

Slide 14 - Slide

Lastige sommen
Lees de sommen eerst goed en maak dan een verhoudingstabel.
8 van de 45 leerlingen zijn sportief.  Ik heb 225 leerlingen. Hoeveel leerlingen zijn sportief?
a. Bedenk over welke 2 onderwerpen gaat het hier?
b. Vul de verhoudingstabel in.

Slide 15 - Slide

Antwoord
a.  Onderwerpen-->het gaat over leerlingen en sportieve leerlingen
b. Van 45 naar 225. 225:45=9x
dus de bovenste regel moet ook
x9      dus 72 

Dus 72 van de 225 leerlingen zijn sportief.
sportieve leerlingen
8
72
leerlingen
45
225

Slide 16 - Slide


Opruiming


Ik koop een stoel voor 765 euro in de opruiming. De stoel kostte eerst 900 euro.


Hoe los ik het op?
Maak een verhoudings schema
Hoeveel % korting krijg ik?                         


Slide 17 - Slide

1. ik maak een verhoudingstabel
2. ik vul in wat ik weet
3. Ik kan met 900 en 765 niet makkelijk rekenen dus er komt een 1 tussen.
4. als ik kijk naar de onderste rij dan deel ik 900 : 900= 1
                1  x 765 = 765 (zet boogjes)
5. Dat doe ik ook met de bovenste rij dus
      100 : 900 x 76585 %

6. Let op  765 euro die ik moet betalen is 85%  als ik de korting wil weten reken ik uit 
100%- 85 % = 15 % 
Dus ik heb 15 % korting gehad.
1.
%
100%
85
euro
900
     1
765

Slide 18 - Slide

Maak de volgende sommen op papier. Succes!
Laat bij alle sommen de berekening zien.
1. schrijf als een breuk:    50%       25%     20%        10%
2. Jan rijdt met zijn brommer 40 km op 1 liter bezine.  Hoeveel heeft hij nodig voor  920 km?
3. 68% van alle meisjes heeft blond haar.  Er zijn totaal 25 meisjes. Hoeveel zijn er nu blond?
4.     4 op de 30 jongens maken veel kabaal.    24 jongens maken veel kabaal. Hoeveel jongens zijn er totaal?
5.  Maak de volgende verhouding zo klein mogelijk.       32 : 128
6. Maak de volgende verhouding  7x groter.    15 : 30
7.  68 van de 80 leerlingen schrijven met links.   Hoeveel % is dat?
8. Een stofzuiger kost 90 euro. Ik krijg 20% korting. Hoeveel kost hij nu?
9. Ik koop een koffer voor 120 euro in de opruiming.  De koffer kostte eerst 200 euro. Hoeveel % korting krijg ik?

Slide 19 - Slide

Antwoorden
vraag 1
50%= een/tweede 1/2
25%= een/vierde 1/4
20%= een/vijfde 1/5
10%= een/tiende 1/10

Slide 20 - Slide

vraag 2
920:40 = 23  dus 1x23=23 liter
liter
1
23
km
40
920

Slide 21 - Slide

vraag 3
In de procent regel reken ik 100:100=1 x68
in de regel van de meisje       25:100x68= 17


%
100 %
1
68%
meisjes
25
17

Slide 22 - Slide

vraag 4
boven  is x6
dus onder ook x6
kabaal jongens
4
24
jongens
30
180

Slide 23 - Slide

Vraag 5 en vraag 6
5.  
15
105
30
210
32
16
8
1
128
64
32
4

Slide 24 - Slide

Vraag 7
Ik reken dus uit  100:80x68=85%
%
100
85
leerling
80
1
68

Slide 25 - Slide

Vraag 8
Manier 1 De stofzuiger kost 90 euro .
1% = 0,90     20% = 20x0,90= 18 euro 
dus hij kost  90-18 = 72 euro
Manier 2
Ik deel door 5 dus 90:5=18 euro

%
100
20
euro
90
18

Slide 26 - Slide

Vraag 9
1e manier
100:200x120=60%
dus 100-60= 40% korting

2e manier
100:200x80=40
%
100
60
euro
200
  1
120
%
100
40
euro
200
   1
80

Slide 27 - Slide