This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat doen we vandaag?
Vragen grammatica?
Bespreken Hulpboek blz. 47, Opdracht 1 t/m 4.
Bespreken Hulpboek blz. 113, Erga 1 en 2.
Les 11
Slide 1 - Slide
Vragen Grammatica?
Slide 2 - Open question
Slide 3 - Slide
Geen vragen (meer)?
Maak maar twee rijtjes....
Slide 4 - Slide
Trojaanse Oorlog
Taalboek blz. 54.
Hulpboek blz. 47.
Slide 5 - Slide
Opdracht 1
a τῇ καλλίστῃ
b Het lidwoord staat in de vrouwelijke vorm, de ‘mooiste’ moet dus om een vrouw gaan.
Slide 6 - Slide
Opdracht 2
a Hera: macht;
Athena: wijsheid en overwinningen in de oorlog;
Aphrodite: mooiste vrouw.
bHera kan als vrouw van de oppergod zorgen voor macht; Athena, godin van de wijsheid kan hem wijsheid geven en als godin van de oorlog kan zij hem slimme hinderlagen laten bedenken die tot overwinningen kunnen leiden; Aphrodite kan als godin van de liefde en schoonheid zorgen dat de mooiste vrouw verliefd op Paris wordt.
Slide 7 - Slide
Opdracht 3
a Paris – is op een afstand aan het nadenken (hand onder de kin) en heeft een appel in zijnhanden; herkenbaar als Trojaan aan zijn ‘smurfen’muts.
Hera – heeft een kroon op haar hoofd als koningin van de goden; ze kijkt nogal hooghartig
Athena – heeft een helm op en een borstpantser aan met een Medusakop.
Aphrodite - ziet er uit als een jonge godin met mooi opgestoken haar en glanzende kleding
Athena kijkt nadenkend, Hera arrogant en Aphrodite glimlacht vriendelijk.
b Eigen verwerking.
Slide 8 - Slide
Opdracht 4 Grieken
Hoofdfiguren Grieken
partner van Helena 1 Menelaos koning van
2 Sparta
opperbevelhebber van het leger 5 Agamemnon koning van
6 Mykene
dapperste held 9 Achilles
bedenker van de list van het 11 Odysseus
Trojaanse paard 12 Athena
Slide 9 - Slide
Opdracht 4 - Trojanen
Hoofdfiguren Trojanen
partner van Helena 3 Paris zoon van
4 Priamos
opperbevelhebber van het leger 7 Priamos koning van
8 Troje
dapperste held 10 Hektor
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Hulpboek blz. 113
Erga 1 en 2.
Slide 15 - Slide
Ergon 1
Slide 16 - Slide
Ergon 2
α β
1 2 mv jullie noemen
2 1 ev ik dood
3 2 ev jij bent
4 3 ev hij/zij/het vlucht
5 3 mv zij tonen
6 1 mv wij zijn
7 3 ev hij/zij/het rooft
Slide 17 - Slide
Ergon 2
α β
8 1 ev ik bewonder
9 2 mv jullie achtervolgen
10 2 ev jij vernietigt
11 3 mv zij baren
12 1 mv wij maken klaar
Slide 18 - Slide
Ergon 1
1
Slide 19 - Slide
Aan het werk.
Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 11.
Leer Hulpboek blz. 140 t/m 146.
Lees Taalbloek blz. 56-57.
Maak Hulpboek blz. 48, Opdracht 5 t/m 7.
Lees Hulpboek blz. 114
Maak Hulpboek blz. 113, Ergon 5.
Dit is ook huiswerk.
Slide 20 - Slide
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 21 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 22 - Open question
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?