Hoofdstuk 4 grammatica les 3

Hoofdstuk 4 grammatica
Pak je boek erbij en je iPad!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 grammatica
Pak je boek erbij en je iPad!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we in deze les doen?
  • Plannen spreekopdracht
  • Herhalen paragraaf 4.7 grammatica
  • Opdrachten maken 

Slide 2 - Slide

Planning spreekopdracht
  1. Maandag 15 april:  Ranim, Arian, Rana, Faruk, Amir
  2. Dinsdag 16 april: Bix, Djyano, Naba, Timucin, Isa
  3. Woensdag 17 april: Noa, Emre, Keano, Yara, Niam
  4. Maandag 22 april: Taavi, Ceylin, Devon, Gaitlynn, Jivaro

Slide 3 - Slide

Overzicht woordsoorten
Lidwoord
De, het, een
Zelfstandig naamwoord
Hond, Roos, Amsterdam
Bijvoeglijk naamwoord
Klein, blauw, Nederlandse
Werkwoord
Werken, lopen, eten
Voorzetsel
Op, onder, in
Hoofdtelwoord
Vijf, weinig, honderdtien
Rangtelwoord
Tiende, eerste, laatste

Slide 4 - Slide

Welke woordsoorten hebben we vorige lessen behandeld?

Slide 5 - Mind map

Drie woordsoorten.....

  1. Bijvoeglijk naamwoord
  2.  Voorzetsel
  3. Telwoord

Slide 6 - Slide

Welke twee soorten telwoorden zijn er?

Slide 7 - Open question

Geef een voorbeeld
van een telwoord

Slide 8 - Mind map

Ik heb gisteren drie boeken gekocht.

Wat is drie voor telwoord?
A
Hoofdtelwoord
B
Rangtelwoord

Slide 9 - Quiz

Ik ben de middelste in het gezin.

Welk telwoord staat in deze zin?
A
Ik
B
Gezin
C
Ben
D
Middelste

Slide 10 - Quiz

Telwoord
  • Een telwoord geeft een hoeveelheid of  volgorde aan.
  • Er zijn twee soorten telwoorden:
  1. Hoofdtelwoord => Hoeveelheid: drie, twee, veel, weinig, honderdveertig, tweehonderdvijftig.
  2. Rangtelwoord => Volgorde: Laatste, eerste, vierde, middelste, honderste

Slide 11 - Slide

Geef een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Mind map

Een bijvoeglijk naamwoord geeft vaak een eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Mijn zusje een heeft rode tas gekregen voor haar verjaardag.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Heeft
B
Tas
C
Mijn
D
Rode

Slide 14 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets over het zelfstandig naamwoord.  Het geeft vaak een eigenschap aan.
  • Het bijvoeglijk naamwoord staat voor óf achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 15 - Slide

Geef een voorbeeld van
een voorzetsel

Slide 16 - Mind map

Om te weten te komen of een woord een voorzetsel is, gebruik je het ezelsbruggetje 'kast.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Ik zit naast Daan te wachten.

Wat is het voorzetsel?
A
Zit
B
Te
C
Naast
D
Ik

Slide 18 - Quiz

Voorzetsel
  • Een voorzetsel staat nooit alleen in een zin.
  • Als je niet weet of een woord een voorzetsel is, gebruik je het ezelsbruggetje 'kast' of 'vakantie'.

  • Let op! 'Hij schreef die zin op' =  'op' is hier geen  voorzetsel. Dit is een deel van het werkwoordelijk gezegde!
  • 'Hij schreef de zin op een kladblaadje'= hier is 'op' wel vz!

Slide 19 - Slide

Aan de slag!
  • Jullie gaan opdracht 11, 15 en 16 maken van paragraaf 4.7 grammatica
  • Eerste 5 minuten in stilte, daarna overleggen 

Slide 20 - Slide