Woordsoorten 4.7 BN/VZ/TW

Welke woordsoorten heb je afgelopen lessen geleerd?
1 / 20
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welke woordsoorten heb je afgelopen lessen geleerd?

Slide 1 - Open question

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
ruimte
B
de
C
fietste
D
geklommen

Slide 2 - Quiz

Welk woord is een werkwoord?
A
paard
B
zijn
C
gevoel
D
een

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden?
A
de/van/een
B
in/op/aan
C
het/hij/zij
D
de/het/een

Slide 4 - Quiz

Woordsoorten 4.7
In dit hoofdstuk leer je woordsoorten:
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsel
  • telwoord

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord, het geeft extra informatie. 
de auto - de snelle auto
de appel -  de groene appel
de ring -  de gouden ring

Slide 6 - Slide

Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?

  • staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
  • soms staat het er achter
  • het benoemt de kleur of een eigenschap
  • het benoemt het materiaal, dan is het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
                        mand: de rieten mand

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
gezondheid
vlinder
gouden
hoge
arme
tulp
rode
ijzeren
biologieleraar
nagelschaartje
moeilijke
dennenboom

Slide 8 - Drag question

Maak de zin af:
Ik bewaar mijn telefoon meestal .............

Slide 9 - Open question

Voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen. Het staat bij een zelfstandig naamwoord met lidwoord en geeft aan waar iets is. --> in de auto, achter de deur, tijdens de vakantie, naast het bureau, voor de 

Slide 10 - Slide

Hoe herken je een voorzetsel?
  • door een voorzetsel weet je waar iets is. 
  • je kunt het plaatsen voor de kast of voor de vakantie
  • ook te voor een infinitief is een voorzetsel
  • let op! als het voorzetsel een onderdeel is van het werkwoord, is het geen voorzetsel
                      Hij schreef iets op. --> opschrijven, dus geen vz
                     Hij schreef op een blaadje. --> op een blaadje

Slide 11 - Slide

Maak een zin met het woord:

Slide 12 - Slide

... de kast
... de vakantie
uit
op
na
in
achter
bij
voor
naast
onder
vanwege
aan
tijdens

Slide 13 - Drag question

Telwoord
Een telwoord geeft een hoeveelheid of een volgorde aan. 
Er liggen acht pennen op tafel. Ik ben eerste geworden in de wedstrijd.
Er zijn twee soorten
 

Slide 14 - Slide

Hoofdtelwoorden

Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan. 

Ik heb ... (drie, honderd, veel) pennen in mijn etui. 
Rangtelwoorden

Een rangtelwoord geeft een volgorde aan.

Ik zit op de ... (zesde, twintigste middelste) rij in de bioscoop. 

Slide 15 - Slide

hoofdtelwoord
rangtelwoord
laatste
duizend
tiende
vijftien
achterste
weinig
tweede
twee
veel
zes
meeste
middelste

Slide 16 - Drag question

Geef een voorbeeld van een telwoord.

Slide 17 - Mind map

§2.7 en §4.7
  • lidwoord (lw)
  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • werkwoord (ww)
  • voorzetsel (vz)
  • telwoord (tw)

Slide 18 - Slide

Je hebt nu 6 woordsoorten geleerd.
Wat klopt voor jou?
Ik kan ze alle 6 makkelijk benoemen
Ik kan er 4 of 5 benoemen
Ik weet er 2 of 3, de andere vind ik lastig
Ik weet er 0 of 1 en heb meer oefening nodig

Slide 19 - Poll

Volgende les
§5.7
Persoonlijk voornaamwoord en 
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Slide