Examentraining erfelijkheid

Herhaling thema 3 
Erfelijkheid 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling thema 3 
Erfelijkheid 

Slide 1 - Slide

Vandaag:
Klassikale herhaling hoofdstuk Erfelijkheid 
Doornemen leerdoelen voor TWT 




Slide 2 - Slide

genotype
fenotype

Slide 3 - Slide

Genen

Slide 4 - Slide

Voorbeeld kruising

Slide 5 - Slide

Stambomen 

Slide 6 - Slide

Wat is het genotype van poes 1?

Slide 7 - Slide

intermediare kruising

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

DNA-technieken
Biotechnologie (Organismen gebruiken om producten te maken voor de mens)
Genetische modificatie (DNA aanpassen) 



Slide 10 - Slide

Geslachtelijke voortplanting
(Variatie in genotype)
Ongeslachtelijke voortplanting
(Blijft hetzelfde genotype)

Slide 11 - Slide

Rob is drager van de ziekte: thalassemie.

Komt het gen voor thalassemie in alle gewone lichaamscellen van Rob voor? En in alle zaadcellen?

A
In alle gewone lichaamscellen en in alle zaadcellen.
B
In alle gewone lichaamscellen en in de helft van de zaadcellen.
C
In de helft van de gewone lichaamscellen en in alle zaadcellen.
D
In de helft van de gewone lichaamscellen en in de helft van de zaadcellen.

Slide 12 - Quiz

In de afbeelding is de overerving van de erfelijke ziekte hypofosfatase weergegeven. Deze ziekte zorgt er onder andere voor dat botten en tanden niet goed worden opgebouwd.
Een persoon die met zwart is weergegeven, heeft de ziekte hypofosfatase. Bij mensen is het gen voor deze ziekte recessief (a).

Wat is het genotype van Lianne? (zwarte bolletje)

A
aa
B
Aa
C
AA
D
Dat is niet te zeggen

Slide 13 - Quiz

Iemand die wel het gen voor de zieke hypofosfatase bezit maar zelf niet ziek is, wordt een drager genoemd.

Is Stephanie een drager? En Henry?

A
Alleen Stephanie is een drager.
B
Alleen Henry is een drager.
C
Stephanie en Henry zijn beiden drager.
D
Stephanie en Henry zijn beiden geen drager.

Slide 14 - Quiz

Hoeveel paar chromosomen bevat een lichaamscel van een mens?
A
12
B
23
C
46
D
24

Slide 15 - Quiz

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op. De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).
Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.

Hoe groot is de kans dat bij het kind het haar naar links groeit? Maak een kruisingsschema.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 16 - Quiz

Wat zijn mutagene invloeden?
A
Bepaalde soorten van het fenotype
B
Stoffen die plotseling het fenotype kunnen veranderen
C
Bepaalde soorten van het genotype
D
Stoffen die plotseling het genotype kunnen veranderen

Slide 17 - Quiz

Wat is geen mutagene invloed
A
mutagene stof zoals asbest
B
röntgen-of radioactieve straling
C
warmtestraling van de kachel
D
sigarettenrook

Slide 18 - Quiz

Plotselinge verandering van het genotype noemen we......
A
recombinant-DNA-techniek
B
biotechnologie
C
mutatie
D
evolutie

Slide 19 - Quiz

Hanneke heeft de Katwijkse ziekte. Dit is een ziekte waarbij patiënten heel veel hersenbloedingen krijgen en vroeg dement worden. Hanneke is heterozygoot voor de ziekte en haar man is gezond. Hoeveel kans hebben ze op een kind met de ziekte? Geef je antwoord in de vorm van een kruisingsschema.
timer
4:00

Slide 20 - Open question

Bij radijsjes worden de vorm erfelijk bepaald. De vorm kan lang, ovaal of rond zijn. Ovaal is een intermediair fenotype.
Een kweker voert de volgende kruisingen uit:
kruising 1: planten met een ronde radijs x planten met een ovale radijs
kruising 2: planten met een lange radijs x planten met een ronde radijs
kruising 3: planten met een lange radijs x planten met een ovale radijs
kruising 4: planten met een ovale radijs x planten met een ovale radijs
Uit elke kruising ontstaan evenveel nakomelingen. Bij welke van deze kruisingen ontstaan de meeste nakomelingen met ovale radijsjes?
timer
4:00
A
Kruising 1
B
Kruising 2
C
Kruising 3
D
Kruising 4

Slide 21 - Quiz





Becker spierdystrofie is een spierziekte die X-chromosomaal recessief overerft. Een vrouw is drager van de ziekte en zij krijgt een zoon met een man die gezond is. Wat is de kans dat deze zoon Becker spierdystrofie heeft?
timer
3:00
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 22 - Quiz




Hiernaast zie je een stamboom van een familie van cavia's. Welk genotype heeft nummer 15?
timer
4:00
A
AA
B
aa
C
Aa
D
Dat kun je niet weten

Slide 23 - Quiz

Wanneer kunnen individuen met een afwijkend genotype en uiterlijk zich ontwikkelen tot een nieuwe soort?
A
wanneer ze zich met hun 'gewone' soortgenoten blijven voortplanten
B
wanneer ze zich gescheiden van hun oorspronkelijke soortgenoten ontwikkelen
C
als de organismen met het afwijkende uiterlijk uitsterven
D
wanneer ze fitter zijn dan hun oorspronkelijke soortgenoten

Slide 24 - Quiz

Wat gebeurt er als "blauw zijn" voordeel oplevert omdat het bijvoorbeeld een goede schutkleur is?
Gebruik de begrippen: genetische variatie, natuurlijke selectie en survival of the fittest

Slide 25 - Open question

Bekijk het verwantschapsschema hiernaast.

Wat is de meest recente, gemeenschappelijke voorouder van de wolf, de luipaard en de kat?
A
A
B
B
C
C

Slide 26 - Quiz

Men hoopt dat door nieuwe ontwikkelingen in de geneeskunde in de toekomst steeds meer vaccins beschikbaar komen. Zo worden mogelijkheden onderzocht om ziekteverwekkers onschadelijk te maken door het inbrengen van nieuwe genen. Zo’n onschadelijk gemaakt micro-organisme zou dan gebruikt kunnen worden om een vaccin te maken.

Hoe wordt in de biotechnologie de techniek genoemd waarmee DNA veranderd wordt?

Slide 27 - Open question

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 28 - Quiz

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn.
Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 29 - Quiz