3.1 Fenotype en genotype

Thema 3 Genetica en 
Thema 4 Evolutie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 3 Genetica en 
Thema 4 Evolutie

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 3.1 Fenotype en genotype
  • Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt.
  • Je kunt de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.
  • Je kunt omschrijven hoe de DNA-sequentie en de genexpressie erfelijke eigenschappen kunnen bepalen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Voorkennis
We gaan kort terugblikken naar de stof die we hebben behandeld over eiwitsynthese in Thema 1

Slide 5 - Slide

We gaan de weg bekijken van eiwitsynthese tot secretie

Celkern -> ER + ribosomen -> golgi systeem -> exocytose

Dit hoofdstuk focust op DNA.

Slide 6 - Slide

Samenvattend... (Binas tabel 79D)

Slide 7 - Slide

Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een individu

Genotype: de informatie (DNA) voor alle erfelijke eigenschappen van een individu

De informatie voor erfelijke eigenschappen ligt op de chromosomen -> erfelijke eigenschappen worden doorgegeven van ouders naar nakomeling via chromosomen in de zaadcel en eicel (die versmelten)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Chromosomen
Karyogram: chromosomenportret  = rangschikking 46 chromosomen naar grootte 

  • Autosomen: bevatten info voor 'normale' lichaamscellen (22 paar) -> dit noem je homologe chromosomen, omdat ze gelijk zijn in lengte en vorm
  • Geslachtschromosomen: bevatten info voor geslacht (1 paar: XX of XY)

Binas tabel 70B

Slide 10 - Slide

Samenvattend:
Er ligt HÉÉL VÉÉL DNA in de celkernen.
Wanneer er celdeling of versmelting van cellen plaatsvindt,
wil je zeker weten dat iedere cel ALLE informatie meekrijgt.
Daarom liggen de DNA ketens 'netjes georganiseerd' in chromosomen.

Slide 11 - Slide

DNA-sequentie
Een  chromosoom bestaat uit één zeer lang molecuul van de stof DNA en veel eiwitmoleculen.

Een DNA-molecuul bestaat uit twee ketens die in een dubbele spiraal om elkaar heen gewonden liggen.

De bouwstenen voor DNA heten nucleotiden.
1 nucleotide = fosfaatgroep + desoxyribose + stikstofbase.

Slide 12 - Slide

Basenparing: (Binas tabellen 71A+B+C)
Adenine (A) - Thymine (T)
Cytosine (C) - Guanine (G)

Gen:
deel van een chromosoom dat de info bevat voor één of meer erfelijke eigenschappen of een deel van een erfelijke eigenschap. Vaak is bij één eigenschap meer dan één gen betrokken.

Genoom: alle DNA-moleculen in een cel.

Slide 13 - Slide

Genexpressie
DNA-sequentie: stikstofbasen in een gen zijn in een specifieke volgorde gerangschikt.
  • Allel: variatie in volgorde van gen voor zelfde eigenschap (blond en bruin haar)

Genexpressie: genen staan aan.
Inactivatie: genen staan uit.

Genen voor vorming van hoofdhaar staan AAN in hoofdhuid en UIT in de lever.

Slide 14 - Slide

Fenotype = genotype + milieufactoren
  • Licht, lucht, vochtigheid, temperatuur, voeding, ziekten, opvoeding, etc. 

Invloed van milieu kan al in baarmoeder beginnen en kan zo zorgen voor aangeboren afwijking. Als dit genetisch wordt doorgegeven via ouders, spreek je van een erfelijke ziekte/aandoening.

Slide 15 - Slide

Modificatie
Stel: storm breekt takken van eik af...


De informatie in de chromosomen verandert niet en de modificatie wordt dus ook niet doorgegeven aan de nakomelingen.

Slide 16 - Slide

Leerdoelen 3.1 behaald???
  • Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt.
  • Je kunt de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.
  • Je kunt omschrijven hoe de DNA-sequentie en de genexpressie erfelijke eigenschappen kunnen bepalen.

Slide 17 - Slide

De opdrachten:
Bestudeer blz. 188 t/m 195.

Maken + nakijken opdr. 1 t/m 12 + 14.

Slide 18 - Slide