v4 - vr041024

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger
  • Corriger
  • L'heure, les dates et les chiffres
  • Les devoirs

Doel: herhalen kloktijden, getallen en data

Slide 2 - Slide

Les verbes
  • Présent: nu, tegenwoordige tijd 
  • Danser (-er, +e, +es, +e, +ons, +ez, +ent)
  • Je danse
  • Tu danses
  • Il/elle/on danse
  • Nous dansons
  • Vous dansez
  • Ils/elles dansent

Slide 3 - Slide

Les verbes
  • Avoir, être, aller en faire: onregelmatig!! 
  • Avoir (hebben): j'ai / tu as / il/elle/on a / nous avons / vous avez / ils/elles ont
  • Être (zijn): je suis / tu es / il/elle/on est / nous sommes / vous êtes / ils/elles sont
  • Aller (gaan): je vais / tu vas / il/elle/on va / nous allons / vous allez / ils/elles vont
  • Faire: (doen/maken): je fais / tu fais / il/elle/on fait / nous faisons / vous faites / ils/elles font 

Slide 4 - Slide

Les verbes
  • Passé composé: voltooid tegenwoordige tijd
  • Danser (onderwerp + hww avoir/être + voltooid deelwoord -er +é) 
  • J'ai dansé (ik heb gedanst)
  • Tu as dansé (jij hebt gedanst)
  • Il/elle/on a dansé 
  • Nous avons dansé
  • Ils/elles ont dansé

Slide 5 - Slide

Les verbes
  • Avoir, être, aller en faire: onregelmatig!! 
  • Avoir (hebben): eu (j'ai eu / nous avons eu)
  • Être (zijn): été (tu as été / vous avez été)
  • Aller (gaan):allé (je suis allé(e) / tu es allé(e) ) 
  • Faire: (doen/maken): fait (nous avons fait / ils ont fait)

Slide 6 - Slide

Les verbes
  • Futur: toekomende tijd
  • Danser (hele ww + uitgangen van avoir)
  • Je danserai (ik zal dansen)
  • Tu danseras (jij zal dansen)
  • Il/elle/on dansera (hij/zij/men zal dansen)
  • Nous danserons (wij zullen dansen)
  • Vous danserez (u zal dansen / jullie zullen dansen)
  • Ils/elles danseront (zij zullen dansen)

Slide 7 - Slide

Les verbes
  • Avoir, être, aller en faire: onregelmatig!! 
  • Avoir (hebben): aurai / auras / aura / aurons / aurez / auront
  • Être (zijn): je serai / seras / sera / serons / serez / seront 
  • Aller (gaan): irai / iras / ira / irons / irez / iront
  • Faire: (doen/maken): ferai / feras / fera / feront / ferez / feront 

Slide 8 - Slide

Les verbes
  • Imparfait: verleden tijd
  • (nous-vorm présent -ons + uitgang -ais / -ais / -ait / -ions / -iez / -aient
  • nous dans
  • Je dansais 
  • Tu dansais 
  • Il/elle/on dansait
  • Nous dansions
  • Vous dansiez
  • Ils/elles dansaient

Slide 9 - Slide

Les verbes
  • Avoir, être, aller en faire: onregelmatig!! 
  • Avoir (hebben): avais / avais / avait / avions / aviez / avaient
  • Être (zijn): étais / étais / était / étions / etiez / étaient
  • Aller (gaan) allais / allais / allait / allions / alliez / allaient 
  • Faire: (doen/maken): faisais / faisais / faisait / faisions / faisiez / faisaient 

Slide 10 - Slide

Corriger ex. 18EFG

Slide 11 - Slide

Corriger ex. 18EFG

Slide 12 - Slide

Corriger ex. 18EFG

Slide 13 - Slide

Getallen
20 vingt
21 vingt-et-un
22 vingt-deux 
30 trente
40 quarante
50 cinquante 
60 soixante

Slide 14 - Slide

Getallen
70 soixante-dix
71 soixante-et-onze
72 soixante-douze
80 quatre-vingts
81 quatre-vingt-un
90 quatre-vingt-dix
99 quatre-vingt-dix-neuf

Slide 15 - Slide

Getallen
100 cent
101 cent un 
200 deux cents
222 deux cent vingt-deux


Slide 16 - Slide

Rangtelwoorden
Deux --> ième --> deuxième
Twee --> tweede 
Uitzonderingen: 
1. premier -> première
2. cinq -> cinquième
3. neuf -> neuvième
4. vingt et unième (21e)

Slide 17 - Slide

Kloktijden
Il est quatre heures = het is vier uur
Il est quatre heures et quart = het is kwart over vier
Il est quatre heures et demie = het is half vijf
Il est cinq heures moins le quart = het is kwart voor vijf

Slide 18 - Slide

Kloktijden
Il est quatre heures cinq = het is vijf over vier
Il est quatre heures dix = het is tien over vier
Il est quatre heures vingt  = het is tien voor half vijf
Il est quatre heures vingt-cinq = het is vijf voor half vijf

Slide 19 - Slide

Kloktijden
Il est cinq heures moins vingt-cinq = het is vijf over half 5
Il est cinq heures moins vingt = het is tien over half 5 
Il est cinq heures moins dix = het is tien voor 5
Il est cinq heures moins cinq = het is vijf voor 5

Il est midi = Het is 12 uur 's middags
Il est minuit = Het is 12 uur 's nachts

Slide 20 - Slide

Data
Altijd lidwoord + getal + dag/maand

Maandag 13 oktober: lundi le 13 octobre

Behalve 1e: lundi le premier octobre (1er octobre)
(lundi / mardi / mercredi / jeudi / vendredi / samedi / dimanche) 

Slide 21 - Slide

Getallen

Slide 22 - Slide

Kloktijden

Slide 23 - Slide

Data

Slide 24 - Slide

Les devoirs
Mardi le 8 octobre

Apprendre: Page 103
Faire: ex. 24abc



Slide 25 - Slide