Grammatica zinsdelen §3 ng les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* herhaling gr.zd klas 1
* C5 §3 zinsdelen ng
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

timer
10:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* herhaling gr.zd klas 1
* C5 §3 zinsdelen ng
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Socrative antwoorden
Verdeel de zin in zinsdelen.

De medailles werden gisteren aan de reddingswerkers uitgereikt door de burgemeester.

  • De medailles / werden / gisteren / aan de reddingswerkers / uitgereikt / door de burgemeester.

Slide 2 - Slide

Socrative antwoorden
Wat is de persoonsvorm en onderwerp in onderstaande zin?

Wanneer vindt de toets van grammatica eigenlijk plaats?
  • vindt plaats - pv
  • de toets van grammatica - ow

Slide 3 - Slide

Schrijf op in je schrift.
Wat is het verschil tussen ng en wg?
  • Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
  • Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand (of iets) dóét.
timer
1:00

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen en schrijf op in je schrift (op de juiste manier).

Gisteren was ik de hele dag heel erg vrolijk.

Slide 5 - Slide


Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.

Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Het belangrijkste werkwoord is een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.


Slide 6 - Slide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
- Is /wordt het onderwerp iets?
- Is er een koppelwerkwoord in de zin?
- Als het onderwerp iets is/wordt, 
stel de vraag: Wat + pv + ond + overige ww?
KWW
Zijn
Worden
Blijven
Blijken
Lijken
Schijnen

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde =
pv + [nw.deel] + overige werkwoorden

Slide 8 - Slide

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 9 - Slide

Opdracht
Keuze:

1. Maak van §3 opdracht 1 t/m 3.
2. Maak de lesopdrachten die vooraan liggen. (atheneumroute)
Aan het einde van de les heb je of keuzeopdracht 1 of 2 af!

Je mag zachtjes met elkaar overleggen.

Ben je klaar? Dan maak je opdracht 4 van §3 grammatica en lees je de theorie van §5 en maak je opdracht 1 en 2 van §5.



timer
15:00

Slide 10 - Slide

Huiswerk

Slide 11 - Slide

Welke vragen heb je nog?

Slide 12 - Open question

Wat hebben we deze les gedaan?

Slide 13 - Open question

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 14 - Open question

Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 15 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll