Oefening 2 - Sterke werkwoorden

Starke Verben
Tegenwoordige tijd.
Sleep de juiste vorm van het werkwoord naar het persoonlijk voornaamwoord.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Starke Verben
Tegenwoordige tijd.
Sleep de juiste vorm van het werkwoord naar het persoonlijk voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie
geben
gibt
gebe
gibst
geben
geben
gebt

Slide 2 - Drag question

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie
lesen
lest
liest
lese
lesen
lesen
liest

Slide 3 - Drag question

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie
fahren
fahren
fahren
fährt
fahrt
fährst
fahre

Slide 4 - Drag question

Starke Verben
Tegenwoordige tijd.
Kies het juiste 

Slide 5 - Slide

(fahren) Er ... mit seinem Auto durch die Gegend.
A
fahre
B
fährst
C
fährt
D
fahrt

Slide 6 - Quiz

(geben) ... deine Eltern dir viel Taschengeld?
A
gebe
B
gib
C
gebt
D
geben

Slide 7 - Quiz

(verlieren) Wir ... nie gegen diese Mannschaft!
A
verlier
B
verlierst
C
verliëren
D
verlieren

Slide 8 - Quiz

(sprechen) Du ... nicht gerne für eine Gruppe
A
spreche
B
sprichst
C
sprechst
D
spricht

Slide 9 - Quiz

(lassen) Marianne ... immer ihre Tasche liegen.
A
lasse
B
lassest
C
lasst
D
lässt

Slide 10 - Quiz

Starke Verben
Verleden tijd + voltooid deelwoord
Vul het hele werkwoord, de stam van de verleden tijd en het voltooid deelwoord in. 
Zoals in het voorbeeld: 
  • nehmen, nam, genommen (dus met komma!)

Slide 11 - Slide

bevallen, leuk vinden
'gefallen''

Slide 12 - Open question

branden
'brennen'

Slide 13 - Open question

helpen
'helfen'

Slide 14 - Open question

lezen
'lesen'

Slide 15 - Open question

verliezen
'verlieren'

Slide 16 - Open question