vragend voornaamwoord

Lesdoelen
Je kan:

Zinsdelen t/m het voorzetselvoorwerp benoemen.
Woordsoorten t/m het bijwoord benoemen.
Je kan onderscheid maken tussen zinsdelen en woordsoorten.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lesdoelen
Je kan:

Zinsdelen t/m het voorzetselvoorwerp benoemen.
Woordsoorten t/m het bijwoord benoemen.
Je kan onderscheid maken tussen zinsdelen en woordsoorten.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Spoorboekje
SO Zinsdelen (15 minuten)
Uitleg aanwijzend en vragend voornaamwoord (10 minuten)
Zelfstandig werken (15 minuten)
Afsluiting (5 minuten) 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?
A
waar
B
welke
C
wanneer
D
die

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de onderstaande is een
BEZITTELIJK voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
me

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT
A
waar
B
wie
C
welke
D
wat

Slide 6 - Quiz

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.
Welk woord hoort niet in het rijtje?

DIE - DIT - DAAR - DEZE
A
die
B
dit
C
daar
D
deze

Slide 7 - Quiz

DAAR is geen aanwijzend voornaamwoord, de rest wel.
Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord (a vnw)













Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden. 
Die’ en ‘deze’ gebruik je bij de-woorden, ‘dit’ en ‘dat’ gebruik je bij het-woorden: 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord







Vragend voornaamwoord (v vnw) 
De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden

Wat zijn dat dan wel?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden

Wat zijn dat dan wel?
Bijwoorden!

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Maken (en nakijken) (huiswerk)
De brug 
Grammatica woordsoorten 
2,3,4,5 (p. 259 - 261)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Afsluiten
Je kan:

Zinsdelen t/m het voorzetselvoorwerp benoemen.
Woordsoorten t/m het bijwoord benoemen.
Je kan onderscheid maken tussen zinsdelen en woordsoorten.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions